Bedrillen
(bedrilde, heeft bedrild), 1. (w. g.) beschikken, besturen: zij wil alles zelf bedrillen, naar haar eigen zin inrichten; 2. iem. bedrillen, ringeloren, de wet voorschrijven.
Van Dale Uitgevers (1950)
(bedrilde, heeft bedrild), 1. (w. g.) beschikken, besturen: zij wil alles zelf bedrillen, naar haar eigen zin inrichten; 2. iem. bedrillen, ringeloren, de wet voorschrijven.
J.H. van Dale (1898)
BEDRILLEN, (bedrilde, heeft bedrild), (w. g.) zij wil alles zelf bedrillen, beschikken, besturen, naar haar eigen zin inrichten; — iem. bedrillen, hem de wet voorschrijven. BEDRILLING, v.
I.M. Calisch (1864)
Bedrillen, bw. gel. (ik bedrilde, heb bedrild), doen dreunen; (fig. beschikken. *...DRILAL, m. en v. zie BEDRIJFAL. *...DRILLER, m. (-s). *...DRILSTER, v. (-s). *...DRILLING, v. gmv. het bedrillen. *...DRINKEN, bw. ong. (ik bedronk, heb bedronken), dronken maken. ZICH -, ww. zich dronken drinken.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: