BARBAARSCH
bn. bw. (-er, -t), uitheemsch, doch enkel fig.; strijdig met onze zeden en gewoonten, onbeschaafd, ruw: de barbaarsche gewoonte om zwakke kinderen te dooden; barbaarsche zeden; hij had zijn slachtoffer op eene barbaarsche wijze verminkt; — eene barbaarsche taal, eene ruwe, harde taal; — een barbaarsch volk, een ruw, hard, wreed, onmensc...