Wat is de betekenis van baddoek?

2024-12-04
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

baddoek

(de, en), badhanddoek. In een hoek van de kamer liggen vuile vochtige baddoeken, achteloos neergegooid als dikke proppen (Vianen 1971: 65). Etym.: Oudste vindpl. Spalberg 1899; 1979: 31. In AN veroud. Vgl. E bath-towel = id. Zie ook: handdoek.

2024-12-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

baddoek

('baddoek) m.(-en).

2024-12-04
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Baddoek

m. (-en), (voorwerpsnaam) doek gemaakt van badstof die men na een bad gebruikt.