Wat is de betekenis van atta?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

atta

1) (2008) (straattaal) nou ja; wat stom. • (Prisma miniwoordenboek. Drop je lyrics 3. 2008) 2) (2019) (straattaal) portie patat frites. • Atta: friet. (https://tvmona.nl, 06/08/2019) • atta [znw.] att’a, (een porte) patat/friet, bijv. Atta van maccie is beste, man. | Ik ga een snelle atta eten. | Ik heb net e...

2024-04-30
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

ATTA

(letterlijk: beëdigde). Een officiële en vaste getuige bij de Oudfr. gerechtelijke procedure. De atten werden gekozen door de gern, waarover het gerecht territoriaal competent was. Zij werden naar hun aantal (12), ook tolva genoemd en gaven getuigenis bij meerderheid van stemmen. Bij speciale verbanden kwamen bijzondere atten voor: dijk-...

2024-04-30
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Atta

ae, m. Romeinse bijnaam.

2024-04-30
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Atta

Atta - T. Quinctius, Romeinsch dichter. In 77 v. Chr. te Rome gestorven. Schreef nationale blijspelen (fabulae togatae), waarvan we maar weinig fragmenten over hebben. Lit.: Schanz (I, 194).

2024-04-30
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Atta

(T. Quinctius), romeinsch blij- of eigentlijk kluchtspeldichter, 100 jaren v. Chr.; van zijne stukken, die hoofdzakelijk romeinsche zeden en tooneelen uit het volksleven behandelden, is ons slechts een tiental bij den titel en door ettelijke fragmenten bekend geworden.