Wat is de betekenis van akeligheid?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

akeligheid

(19e eeuw, vero.) (scheldw.) akelig persoon; griezel. • ‘Akeligheid!’ bromde de matrone en zei geen woord meer, totdat ze thuis wa-ren. (Justus van Maurik: Krates, een levensbeeld. 1885) • Ze (liet) haar met een duw los en schold: „akeligheid!” .... 'k wil nooit meer met je uit, hoor!” (mevr. Scharten-An...

2024-04-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

akeligheid

(verouderd) akelig persoon; griezel Bin jij hier de gezegger, akeligheid? (De Groene Amsterdammer, 27/12/1924)

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Akeligheid

s., aeklikens, aeklikheit.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Akeligheid

v. (...heden), 1. de hoedanigheid van akelig te zijn ; 2. naar gevoel, gewaarwording die hevig, aandoet en ontstelt: haar hartje bonsde van akeligheid \ 3. iets dat akelig is : de wereld is vol akeligheden ; — akelig verhaal: houd op met die akeligheden ; 4. scheldwoord in jonge-meisjestaal: ga weg, akeligheid!

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

AKELIGHEID

Akeligheid v. (...heden), de hoedanigheid van akelig; - — eene gewaarwording die hevig aandoet en ontstemt; — iets dat akelig is de wereld is vol akeligheden; houd op met die akeligheden; — scheldwoord ga weg, akeligheid.