Aftronen
(troonde af, heeft afgetroond), 1. door mooie praatjes enz. iem. van een persoon of een plaats aflokken: hij wist het kind met een zoet lijntje van het dienstmeisje, van het venster af te tronen; — iem. van iets aftronen, hem door mooie praatjes bewegen een handeling, een gewoonte, een voornemen, gewillig te laten varen: iem....