afpriegelen
(19e eeuw) (inf.) iemand afranselen, afrossen. Syn.: afpoeieren*. • Hy heeft eenen leerling zien afpriegelen met den martinet door broeder Macai-re. (Frans Adams: De processen en veroordelingen der paters van Forges, en andere... 1859) • Afpriegelen. T. Ze hebben 'em daar goed overpriegeld. (Cornelissen en Ver-vliet: Idioticon van het An...