afmelken
(17e eeuw) (inf.) afhandig maken. • Zy gaaven schoone woorden, om hem geldt af te melken (P. Cz. Hooft: Neder-landsche Historien. 1642-1642) • Afmelken, (fig. gemeenz.) geld of andere bezittingen op listige wijze en bij kleine gedeelten van iem. weten te verkrijgen: die looze feeks weet hem vrij wat af te melken. (Van Dale 1898)