Wat is de betekenis van Afluizen?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

afluizen

(19e eeuw) (inf.) in de uitdrukking 'iemand iets afluizen': aftroggelen, door slinkse streken verkrijgen; iemand plukken. • Luizen, bw, ik luisde af, heb afgeluisd. Iistiglijk ontnemen, in den gemeenen spreektrant: zij luisden hem nl zijn geld af. (Petrus Weiland: Groot nederduitsch taalkundig woordenboek. 1859) • Afluizen, b.w. Afwinnen...

2024-04-27
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

afluizen

markten afluizen op zeldzame vazen (afdweilen, afschuimen)

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

afluizen

(luisde af, afgeluisd) - iemand iets afluizen, aftroggelen. Ze klaagde dan dat ze geen geld had om van te leven. Door lang te zeuren kon ze de slachtoffers geld afluizen. - HN, 15-01-2001.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afluizen

(luisde af, heeft afgeluisd), alleen oneig. (plat) iem. zijn geld afluizen, het hem met slinkse streken en bij gedeelten afhandig maken, hem plukken.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afluizen

('af) (luisde af, heeft afgeluisd) listig afhandig maken : iemand geld –.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afluizen

AFLUIZEN, (luisde af, heeft afgeluisd), (plat) iem. zijn geld afluizen, het hem met slinksche streken en bij gedeelten afhandig maken, hem plukken.