afluizen
(19e eeuw) (inf.) in de uitdrukking 'iemand iets afluizen': aftroggelen, door slinkse streken verkrijgen; iemand plukken. • Luizen, bw, ik luisde af, heb afgeluisd. Iistiglijk ontnemen, in den gemeenen spreektrant: zij luisden hem nl zijn geld af. (Petrus Weiland: Groot nederduitsch taalkundig woordenboek. 1859) • Afluizen, b.w. Afwinnen...