Wat is de betekenis van aflijvige?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

aflijvige

overledene. iemand die overleden is; overledene. Voorbeelden: Marja had eraan toegevoegd, achter haar hand, dat de aflijvige de man was geweest van haar favoriete nichtje. Tom Lanoye, Het goddelijke monster, 1997 Premier P.V. Narasimha Rao prees de aflijvige, die als voorman van de oppositie nog wilde meedoen aan de parlement...

2024-04-26
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

aflijvige

overledene De familie waakt een week lang zingend bij het lijk van de aflijvige, tot het genoeg is gerot om niet meer te kunnen worden gegeten, want tovenaars hebben zelfs nu nog de gewoonte om zich aan kannibalisme over te geven - uit het vlees van lijken puren ze extra-kracht. (Dirk Draulans, De mens van morgen) Geen Algmeen Neder...

2024-04-26
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

2024-04-26
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

aflijvige

Archaïsche term voor een overledene. Van het Hoogduitse ‘ableibig’, waarbij het achtervoegsel ‘ig’ is afgeleid van ‘lijf’, dat vroeger ook ‘leven’ betekende. De letterlijke betekenis is dus: van het lijf af, d.i. uit het leven gescheiden, gestorven, dood. Men kende destijds ook de uitdrukking ‘aflijvig worden’ voor sterven. Iemand kon ook ‘aflijvig...

2024-04-26
Funerair Lexicon

H.L.Kok (2002)

Aflijvige

Benaming voor een gestorvene, meestal in Vlaams België gebruikt.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

aflijvige

(Uitsl. schrijft, en bijz. st.) Gestorvene, overledene. Als voorwaarde geldt echter, dat de uitbating daadwerkelijk wordt voortgezet door de erfnemers van de aflijvige of sommigen van hen, Laatste Nieuws 10/7/1980. De aflijvige was... minister van de Burgerlijke Oorlogsslachtoffers in de regering van Achille Van Acker, Gazet v. Antw....

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aflijvige

m. en v. (-n), (nagenoeg veroud.) gestorvene, overledene, dode.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Aflijvige

AFLIJVIGE, m. en v. (-n), (nagenoeg veroud.) de gestorvene, overledene, doode.