Wat is de betekenis van afkoker?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

afkoker

(1935) (scheldw.) (meestal voorafgegaan door ‘zoutloze’) sufferd. Eigenlijk een “aardappel die fijnkookt voordat hij geheel gaar is” (Van Dale). • Ha!.... Ha!... Ha!! Pollie, wat ben jij toch nog een zoutloze afkoker!!! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935) • Ofkouker, znw. de. Zonderling, grapjas. (Jan...

2024-04-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

afkoker

(meestal voorafgegaan door zoutloze) sufferd. Eigenlijk een ‘aardappel die fijnkookt voordat hij geheel gaar is’ (Van Dale). Ha! Ha! Ha!! Pollie, wat ben jij toch nog een zoutloze afkoker!!! (Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar, 1935)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afkoker

m. (-s), aardappel die fijnkookt voordat hij geheel gaar is : afkokers moet men gaar laten stomen.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afkoker

m. (-s). 1. hij die afkookt. 2. aardappel die fijngekookt en toch in ’t hart nog hard is. afkoking v. (-en).

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afkoker

AFKOKER, m. (-s), aardappel die fijnkookt en toch in ’t hart nog hard is: afkokers moet men gaar laten stoomen.

2024-04-29
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)