afkoker
(1935) (scheldw.) (meestal voorafgegaan door ‘zoutloze’) sufferd. Eigenlijk een “aardappel die fijnkookt voordat hij geheel gaar is” (Van Dale). • Ha!.... Ha!... Ha!! Pollie, wat ben jij toch nog een zoutloze afkoker!!! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935) • Ofkouker, znw. de. Zonderling, grapjas. (Jan...