aanpoten
(19e eeuw) (inf.) snel voortgaan; flink voortgang maken; aanpakken; werken. Ook wel: ‘poot aan spelen’. Van 'poot', een platte benaming voor het been. • anpooten — beenen maken. Ik pootte al daonig an, mer kwam èvenwels 'n half uur te late (Koek.) (J. Bergsma: Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen....