aanboorden
aanboorden - Werkwoord 1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanboren ♢... dat wij aanboorden ♢... dat jullie aanboorden ♢... dat zij aanboorden
Wiktionary (2019)
aanboorden - Werkwoord 1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanboren ♢... dat wij aanboorden ♢... dat jullie aanboorden ♢... dat zij aanboorden
Van Dale Uitgevers (1950)
(boordde aan, heeft aangeboord), (zeew.) (veroud.) aan boord komen, aanklampen ; — de bovenste delen der buitenhuid (van een schip) aanbrengen.
J.H. van Dale (1898)
Aanboorden - (boordde aan, heeft aangeboord), naasten, benaderen. AANBOORDER, m. (-s). AANBOORDING Aanboorden - (boordde aan, heeft aangeboord), (zeew.) (veroud.) aan boord komen, aanklampen; de bovenste deelen der buitenhuid (van een schip) aanbrengen; - vlugger boorden.
Jacob van Lennep (1865)
b.w. (veroud.) 1. Aan Boord komen. 2. Scheepstimmermans-uitdrukking, waarmede bedoeld wordt: het maken der bovenste deelen aan de scheepszijden.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: