Wat is de betekenis van aanbenen?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanbenen

aanbenen - Werkwoord 1. snel lopen Plots kwam een bewaker haastig aangebeend en maande ons om weg te gaan. Woordherkomst samenstelling van aan(voorzetsel) en benen(werkwoord)

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanbenen

v., oanpoatsje, -poatelje, -bonkelje, -skonkje.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanbenen

(beende aan, heeft aangebeend), 1. vlug of vlugger voortstappen : wij moeten wat aanbenen, witten wij er op tijd zijn-, — 2. komen aanbenen, (met grote stappen) naderen.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanbenen

(a:n) (beende aan, heeft aangebeend) Gemz. 1. vlug(ger) lopen. 2. snel te voet afleggen : in twee uur heb ik dat aangebeend. Syn. aanlopen, aanstappen.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aanbenen

aan'benen (beende aan, heeft aangebeend), 1. vlug of vlugger voortstappen: wij moeten wat —, willen wij er op tijd zijn; 2. komen —, (met grote stappen) naderen.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)