Evangelisten, afgebeeld in de kunst. De vier Evangel. (de h.h.
Matthaeus, Marcus, Lucas en Johannes) werden in de allereerste tijden als 4 lammeren bij de 4 paradijsstroomen (z.a.) of als 4 roeiers in S. Petrus’ scheepje, voorgesteld; later als schrijvers, (met een engel of een duif aan het oor), houdend een boek, schrijfveder in de hand.1. Naar den aanvang van ieders h. Evang., heeft elk een persoonlijk attribuut: de h. Matth. een „gevleugelden engel” (mensch. afstamming des Heeren); de h. Marcus een leeuw (aanvangend met den h. Joh. den Dooper, „de stem des roependen in de woestijn”); de h. Lucas een rund als offerdier (offer-verhaal van den priester Zacharias; ook om den offerdood van Christus) de h. Johannes een arend (de hooge verheffing van zijn h. Evang.).
2. Meermalen werden deze 4 attributen tot één gestalte met 4 koppen (een tetramorf) vereenigd: de volkomen eenheid namelijk der vier afzonderlijke evangeliën.
3. Zij worden somtijds door de 4 „groote Profeten” op de schouderen gedragen; vormen vaak pendant met de 4 groote Profeten (z.a.), met de 4 Oostersche of met de 4 Westersche Kerkvaders (z.a.).