Gepubliceerd op 04-05-2021

Nederland, ballet in

betekenis & definitie

In tegenstelling tot Frankrijk, Rusland en Denemarken kan Nederland niet op een ballettraditie bogen. De republikeinse staatsvorm die Nederland een tijd had, de geringe culturele interesse van het hof alsmede de overwegend calvinistische inslag van de samenleving hebben weinig tot de ontwikkeling van een bloeiend balletleven bijgedragen.

Toch nam Nederland, zij het zijdelings, op eigen wijze aan de ontwikkeling van het ballet deel.In 1668 danste stadhouder Willem III, de latere koning van Engeland, met zijn hovelingen een door hemzelf ontworpen ballet in een speciaal daarvoor geconstrueerd theater in Den Haag. Dit Ballet de la Paix symboliseerde de goede betrekkingen tussen Engeland en Nederland. Met deze daad trad de stadhouder, zij het slechts eenmaal, in het artistiek voetspoor van de Franse koning Lodewijk XIV. In 1672 stichtte hij in Den Haag de Opéra Française, waaraan ook een balletgroep verbonden was. Van kerkelijke zijde werd echter veel kritiek op deze initiatieven geleverd. De belangstelling voor ballet in de zeventiende en achttiende eeuw manifesteerde zich voornamelijk in de theaters van steden als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.

Er werd van ballet gebruik gemaakt als tussenstuk bij een opera of als voor- of naspel bij een toneelstuk. De algemeen heersende mode nl. Griekse en Romeinse onderwerpen werd hierbij gevolgd. Decors en machinerieën van de Amsterdamse Schouwburg bijvoorbeeld waren zeer bekend.

In de rococo verschenen de pastorale balletten ten tonele, de Bruiloft van Cloris en Roosje is er het bekendste voorbeeld van. De van Den Haag afkomstige Jean-Baptiste De Hesse (ook wel Deshayes genaamd) genoot in dezelfde periode faam als balletmeester en koreograaf van het Petit Théâtre van Madame de Pompadour. Zijn bekendste werk is La Guinguette uit 1750.

In de negentiende eeuw deed de romantiek haar intrede in het Nederlandse balletleven, onder de Franse balletmeester Jean de Rochefort. Werken als De karavaan en Inez of de ongekroonde koningin vormen de exotische zijde van deze stijl. Maar ook de ballets blancs als Giselle en Théa ou la Fée des Fleurs deden enkele jaren na hun Parijse première hun intrede. Ze werden in een nieuwe koreografie uitgevoerd, hetgeen in die tijd overigens niet ongebruikelijk was. De danseres Polly de Heus-Cunninghamme en de dansers Andréas en Eduard Voïtus van Hamme waren bekend in de negentiende eeuw. De aanstelling van Jean Antoine Petipa als balletmeester van de Opéra Française in 1828 had van grote betekenis kunnen zijn voor de ontwikkeling van het ballet in Nederland, ware het niet dat hij reeds na enige maanden vertrok.

Naast de eerder genoemde exotische balletten en de ballets blancs koesterde het publiek in de achttiende en negentiende eeuw een zeer grote belangstelling voor de balletpantomimes, de zgn. harlequinades. Een interessant gegeven dat echter weinig tot de ontwikkeling van het klassieke ballet heeft bijgedragen. Na het overlijden van koning Willem III in 1890 en het optreden van zijn echtgenote Emma als regentes, kreeg het culturele leven van Nederland een geduchte knauw. De toelagen aan de Opéra Française werden reeds een tiental jaren daarvoor ingehouden ten gevolge van de grote versobering aan het hof, na het huwelijk van koning Willem III met Emma van Waldeck-Pyrmont. Burgersmaak en dilettantisme gingen de boventoon voeren en pas in 1924 kon men in Nederland weer ballet zien bij het optreden van Diagilevs Ballets Russes en later van Anna Pavlova.

Na het eerste optreden van Isadora Duncan in 1905 was er al een summiere aanzet gegeven tot de ontwikkeling van de zgn. nieuwe dans. In navolging van Duncan traden dansers als Jacoba van der Pas, Lilli Green, Andréas Pavley en Iril Gadescov naar voren met hun dansen in de stijl van Duncan en Dalcroze. Door het ongunstige culturele klimaat zochten zij echter vrijwel allemaal hun heil in het buitenland. Het is opvallend dat zij in de loop van de jaren dertig de stijl van Duncan en Dalcroze de rug toekeerden en zich op het klassieke ballet ‘à la Ballets Russes’ richtten. Alleen Lilli Green ontwikkelde geheel eigen ideeën over de moderne dans en werd een bekende danseres en pedagoge.

Hans Snoek, de leidster van het in 1945 opgerichte Scapino Ballet, was van mening dat men bij de wortel d.i. de jeugd moest beginnen als men de popularisering van de balletkunst wilde bewerkstelligen. Deze specifieke doelstelling bracht omstandigheden mee die dit gezelschap van de problematiek en de onderlinge concurrentiestrijd van de overige balletgezelschappen zouden vrijwaren. De uit Rusland afkomstige pedagoge en koreografe Sonia Gaskell richtte eveneens in 1945 een klein gezelschap op onder de naam Ballet Studio 45. Haar streven was een Nederlands balletgezelschap te creëren dat een zo breed mogelijk klassiek balletrepertoire zou kunnen brengen, toegespitst op de pure, abstracte, academische techniek zoals men die in Rusland bezat. Bovendien zouden Nederlandse koreografen aangemoedigd en gestimuleerd moeten worden, opdat zich ook een Nederlandse balletstijl zou ontwikkelen. In 1948 werd de groep uitgebreid en trad op onder de naam Ballet Recital.

Inmiddels waren echter ook andere gezelschappen opgericht zoals in 1947 de Amsterdamse Ballet Combinatie o.l.v. Masha ter Weeme. Dit gezelschap kreeg in 1948 uitbreiding en ging werken onder de naam Ballet der Lage Landen. Eveneens in 1947 stichtte men het Opera Ballet, aanvankelijk o.l.v. Darja Collin maar vanaf 1949 onder de Franse danseres en koreografe Françoise Adret.

Terwijl Gaskell de Russische ballettraditie voorstond, voelde Masha ter Weeme meer voor de Engelse stijl en ze zocht het meer in verhalende balletten in pantomimische stijl met rijke aankleding. Zij mikte daarbij op een veel breder publiek. Darja Collin en vooral Françoise Adret waren meer te vinden voor de thematische en verhalende stijl van de Franse traditie. Gezien de povere financiële middelen van al deze gezelschappen, ontbrandde er al spoedig een ware strijd om de subsidiegelden van rijk en gemeenten. De balletwereld raakte in kampen verdeeld en de critici schuwden een zeer partijdige stellingname niet. De overheid voelde wel voor sanering van de gezelschappen en de oprichting van één nationaal balletgezelschap.

Men was het er echter niet over eens wie er de leiding zou van hebben. In 1954 werd dan de hulp ingeroepen van een commissie die bestond uit Arnold Haskell en Kurt Jooss. In het geheime rapport dat zij aan de minister uitbrachten, werd Gaskell aangewezen als de enig mogelijke kandidate. Haar Ballet Recital werd uitgebreid en kreeg een ruime subsidie van de overheid. Het zou van toen af de naam Nederlands Ballet dragen.

De overige gezelschappen verkeerden in grote financiële en artistieke moeilijkheden wegens de beperkte subsidies en het feit dat vele dansers een engagement bij het Nederlands Ballet zochten. Bovendien had een groep critici zich voorgenomen het Nederlands Ballet te beschermen ten koste van alles. Het Ballet der Lage Landen trachtte de klap op te vangen door in 1968 te fuseren met het Opera Ballet. Het hieruit gevormde Amsterdams Ballet o.l.v. Masha ter Weeme zou slechts twee seizoenen bestaan. In 1961 won Sonia Gaskell definitief het pleit en werd het Amsterdams Ballet bij het Nederlands Ballet gevoegd.

Zo ontstond het huidige Nationaal Ballet. Het artistiek beleid van Gaskell oogstte bij haar dansers evenwel veel kritiek. Vermits men niet tot overeenstemming kon komen, scheidden zich een aantal dansers af, waaronder Rudi van Dantzig, Marianne Hilarides, Willy de La Bye, Jaap Flier, Sonja van Beers, Leonie Kramer en Aart Verstegen om samen met de Amerikaanse koreograaf en balletmeester Benjamin Harkarvy en zakelijk leider Carel Birnie in 1959 het Nederlands Dans Theater op te richten. Enkelen van hen keerden in 1961 bij de totstandkoming van het Nationaal Ballet, terug naar deze groep o.l.v. Sonia Gaskell.

De situatie zoals die in 1961 was ontstaan, heeft zich tot op heden gehandhaafd, zij het dat de directies van de gezelschappen wisselingen hebben ondergaan. De doelstellingen zijn niettemin dezelfde gebleven en kort gezegd kan men stellen dat het Scapino Ballet belangstelling wil wekken, het Nationaal Ballet wil verruimen en het Nederlands Dans Theater wil vernieuwen. Dit laatste gezelschap heeft overigens sedert enkele jaren afstand gedaan van de klassieke ballettechniek.

De behoefte aan kleinere dansgroepen is echter gebleven. Een van de eersten die naar nieuwe wegen zochten, was de koreograaf Koert Stuyf die met zijn groep Eigentijdse Dans de experimentele danskunst in Nederland wilde introduceren. De groep heeft met succes kunnen werken van 1964 tot 1976 toen de subsidie werd stopgezet. Momenteel kent Nederland een vijftiental kleine dansgroepen die door provincie of gemeente en ook incidenteel gesubsidieerd worden. De bekendste groepen hiervan zijn: Internationaal Folkloristisch Danstheater (Amsterdam), Werkcentrum Dans (Rotterdam), Dansgroep Pauline de Groot (Amsterdam), Penta Theater (Rotterdam), Multi Media (Amsterdam), Studio L.P. (Arnhem) en D.I.N. (Eindhoven).

Bert Westra

< >