Duitsland is nooit een echt balletland geweest en heeft zodoende geen traditie op dat gebied. Nochtans was het daar dat zich omstreeks 1920 de expressionistische dans ontwikkelde.
Aan de basis lagen de theorieën van Emile Jaques-Dalcroze en Rudolf von Laban. Dalcroze was toondichter en muziekleraar. Volgens hem lagen gymnastiek, ritmiek en notenleer aan het begin van het fysiek en moreel evenwicht van het individu. Zijn systeem was in wezen een muziekopleiding. Zijn methode was erop gericht de zin voor ritme te ontwikkelen door klanken om te zetten in lichaamsbewegingen. Dalcroze werkte zijn systeem uit voor de balletkunst, maar vlug bleek dat hiermee geen koreografieën mogelijk waren.
Rudolf von Laban werkte het systeem weer verder uit en paste het aan voor de toneeldans. Hij streefde naar abstracte dans, die van iedere traditie zou bevrijd zijn. Oorspronkelijk schiep hij balletten zonder muziekbegeleiding of met eenvoudig slagwerk. Later keerde hij terug tot de muziek. Hij ontwierp een danssysteem gebaseerd op zijn ruimte- en uitdrukkingsleer. De nadruk ligt bij hem op het gevoel dat moet opgeroepen worden door het gebaar.
De bewegingen worden uitgevoerd in een ruimte, omschreven door drie vlakken. In het snijpunt van die vlakken staat de danser. Elk vlak heeft vier punten: de danser kan zich dus in totaal in twaalf richtingen bewegen. Om zijn leer duidelijk te maken ontwierp von Laban een toestel: de icosaëder of kortweg ico genoemd, waarop die twaalf punten zichtbaar zijn. In werkelijkheid liggen deze punten echter in het oneindige. Aan elk punt is een gevoelen verbonden: vreugde, verdriet, angst, hoop, agressiviteit, enz.
Reeksen bewegingen tussen de twaalf punten worden scala’s genoemd. Het expressionistische ballet is vrijer van beweging dan het klassieke ballet en wordt daarom ook dikwijls ‘vrije dans’ genoemd. Er is meer overeenstemming tussen de dansvorm en de natuurlijke menselijke bewegingen. De belangrijkste volgelingen van von Laban zijn Mary Wigman, Kurt Jooss, Sigurd Leeder, Yvonne Georgi, Harald Kreutzberg en Albrecht Knust. Wigman ging vanaf 1925 met een eigen gezelschap op tournee. Zij was voorstandster van de absolute koreografie of de totale afschaffing van enigerlei begeleiding bij het dansen.
Kurt Jooss was de bekendste medewerker van von Laban. In 1927 stichtte hij de Folkwang Tanzschule te Essen en werd er directeur van. In 1932 behaalde Jooss de eerste prijs op het internationale balletconcours te Parijs met zijn expressionistisch-satirisch ballet De groene tafel.Het succes van De groene tafel zou ons doen geloven dat het expressionistische ballet algemeen aanvaard en gevolgd werd. Niets is minder waar. De aanhangers van de klassieke school en die van de expressionistische stonden voortdurend tegenover elkaar.
Het expressionistische ballet verwierp elke doorgedreven techniek. Dit was te wijten aan het feit dat het niet door beroepsmensen, maar door leken werd beoefend. Vandaar ook dat deze richting geen werkelijk nieuwe methode of school heeft nagelaten. Wel werd het vermengd met de klassieke ballettechniek en in die vorm overgebracht door een aantal koreografen van wereldformaat: Jeanne Brabants, Ninette de Valois, Birgit Cullberg, e.a.