Gepubliceerd op 04-05-2021

Denemarken, ballet in

betekenis & definitie

Het ballet is in Denemarken steeds een geliefde kunst geweest. Zoals overal in Europa in de zeventiende eeuw verstrooiden de koningen zich met het opzetten van hofballetten.

Wanneer het Theater van Lille Gronnegade (later het Koninklijk Theater) in 1722 zijn deuren opende, verschenen er ook dansers op de scène. In 1726 vinden we er de Franse dansmeester Jean Baptiste Landé, die later het ballet in St.-Petersburg stichtte. De ware stichter van het Koninklijk Ballet in Denemarken was de Italiaan Vincenzo Galeotti (1733-1816), die in 1775 naar Kopenhagen kwam, er een dansschool opende en een groot repertoire creëerde in de stijl van Noverre en Angiolini. Hij werkte gedurende veertig jaar in Kopenhagen. Eén van zijn balletten bestaat nog steeds; het is Les Caprices de Cupidon ou du Maître de Ballet van 1786, het oudste ballet ter wereld, dat nooit uit het repertoire verdween.Het is vooral dank zij Auguste Bournonville (1805-1879) en zijn romantische balletten dat het Koninklijk Ballet van Denemarken nu beroemd is. De vader van Auguste, Antoine Bournonville, was een Frans danser die in 1792 naar Kopenhagen ging, na te Stockholm bij Gustaaf III te hebben gedanst. Hijzelf was een leerling van Noverre en gaf het eerste onderricht aan zijn zoon, voor deze naar de school van het Koninklijk Theater ging.

Daarna studeerde Auguste Bournonville te Parijs bij de beste leraars, waaronder Auguste Vestris. Na examens ging hij naar de Parijse Opera, maar geeft een internationale carrière op om naar Kopenhagen terug te keren. Hij werd balletdirecteur aan het Koninklijk Theater in 1830 en bleef dit, met enkele jaren onderbreking, tot 1877.

Na Galeotti kende het ballet een periode van verval, maar Bournonville deed het heropleven. Hij richtte een balletgroep op. Hij leidde de solisten op, Lucille Grahn is er de bekendste van. Hij deed zeer veel om de sociale voorzieningen voor de dansers te verbeteren. Hij danste zelf en creëerde een repertoire. Hij schiep ongeveer vijftig balletten waarvan er tot op heden nog tien bestaan. Geen enkele dansgroep ter wereld heeft een zo uitgebreid romantisch repertoire en een zo levendige traditie.

Bournonville bracht de gracieuze en verfijnde Franse stijl naar Denemarken. Hij was sterk beïnvloed door hetgeen hij gezien had in Parijs, waar de nieuwe enscenering van de romantische periode een openbaring was voor de buitenlanders. Hij had er veel geleerd en maakte er gebruik van, maar de geest van zijn balletten was meer Deens dan Frans. Het ideaal van Bournonville was een kunst die de zielen vormt en onderwijst. Hij was tegen het erotische en het diabolische van de Franse en Engelse romantiek. Voor hem was de mens geen gespleten wezen, maar een eenheid.

De kunst van Bournonville zat vol vreugde en optimisme. Zoals de andere romantici hield hij van verre landen en onder zijn beste balletten zijn er verscheidene Italiaans en Spaans. Vooral Napoli (1842) dat zich in Italië afspeelt en Le Toréador en La Ventana die Spaans getint zijn. Et Folkesagn (Een volkslegende, 1854), een sterk Deens werk en het idyllische Livjaegerne paa Amager (De vrijwilligers van de koning van Amager, 1871) spelen zich in het Denemarken van de zestiende eeuw af. Bournonville heeft allerlei soorten van balletten gemaakt: divertissementen, grote romantische balletten, Scandinavische balletten, die hun thema zoeken in de Scandinavische mythologie en idyllische, probleemloze balletten. Zijn meest geliefde ballet was La Sylphide, dat hij in 1836 creëerde voor Lucille Grahn, naar het ballet van Nourrit en Filippo Taglioni voor Marie Taglioni, met wie Bournonville in Parijs danste.

Wanneer Bournonville in 1877 het ballet verliet, gebeurde er niets in de daaropvolgende jaren, maar gelukkig bleef men zijn werken dansen. Terwijl het romantische ballet in heel Europa verdween, met uitzondering van Rusland, bleef het levendig in Kopenhagen. Het publiek hield ervan en een van de opvolgers van Bournonville, Hans Beek, cultiveerde het nog.

Er gebeurde niets bijzonders in Denemarken tot ongeveer 1930, zelfs al kwamen Michel Fokine en George Balanchine als gastkoreografen. Men werd er ook niet erg beïnvloed door het repertoire en de artistieke strekkingen van Serge de Diagilev en zijn Ballets Russes. Het Deense ballet is niet modern, daarom heeft men het repertoire van Bournonville kunnen behouden. Harald Lander (1905-1971) blies nieuw leven in het Deense ballet, zonder de traditie echter te verloochenen. Hij werd balletdirecteur in Kopenhagen in 1932 en net als Bournonville honderd jaar geleden, moest hij een balletkorps oprichten. De voornaamste solisten waren: Margot Lander, Ulla Paulsen en Borge Ralov.

Tevens vernieuwde hij het repertoire en reorganiseerde de dansschool. Harald Lander leverde enorm veel werk en het ballet in Denemarken kende onder hem zijn derde bloeiperiode. Hij creëerde verscheidene balletten, waarvan Etudes (1948) een internationaal succes werd. Hij monteerde het later overal in Europa en in de Verenigde Staten. In 1951 verliet hij Denemarken om balletdirecteur te worden aan de Opera van Parijs, maar keerde nog verscheidene malen naar Kopenhagen terug.

Tussen 1951 en 1966 was het Niels Björn Larsen en gedurende een korte periode Frank Schaufuss, die het ballet in Kopenhagen leidde. Het voornaamste en karakteristiekste feit uit deze periode was dat alle internationale koreografen naar Kopenhagen kwamen. Kopenhagen dat bekend was geworden na de dansfestivals waarmee Harald Lander in 1950 begon. Leonide Massine had er in 1948 reeds gewerkt en nu kwamen George Balanchine, Birgit Cullberg, Roland Petit, Kenneth Mac Millan en zeker niet te vergeten Sir Frederick Ashton, die voor de Denen een originele versie van Romeo en Julia, op muziek van Prokofjev, creëerde. Mona Vangsaae en Henning Kronstam dansten de hoofdrollen. Het Deense ballet beschikte in deze periode over uitstekende dansers, dank zij de school en de Russisch-Engelse pedagoge Vera Volkova, die in 1951 naar Kopenhagen kwam en er bleef tot haar dood in 1975.

Het waren steeds de beste dansers die in Kopenhagen optraden zoals Erik Bruhn, Fred Bjornsson, Henning Kronstam, Flemming Flindt en Niels Kehlet. Ze kenden allemaal internationaal succes. In de volgende jaren breidde deze rij zich nog uit met dansers als Peter Martins en Peter Schaufuss. Er waren ook belangrijke danseressen. Toni Lander verliet in 1951 echter de groep en het land om haar man in zijn internationale carrière in Engeland en later in de Verenigde Staten te volgen. De voornaamste danseressen in Denemarken waren Margrethe Schanne, Kristen Ralov, Mona Vangsaae, Kirsten Simone, Anna Laerkesen, Nette Hønningen en Vivi Flindt.

In 1966 werd Flemming Flindt balletdirecteur. Gedurende tien jaar gaf hij het ballet een nieuw gezicht, maar tegelijkertijd bleef men de werken van Bournonville dansen. Ze blijven bewaard in de persoon van Hans Brenaa en zijn de voornaamste troeven tijdens de grote rondreizen in Amerika die halfweg de jaren vijftig begonnen. Flemming Flindt liet moderne koreografen komen, zoals Paul Taylor, Glen Tetley, José Limon en Murray Louis. Hijzelf creëerde ook balletten. Zijn grootste successen zijn de twee balletten gemaakt en geïnspireerd op het werk van de Franse schrijver, Eugène Ionesco, La Leçon (1963) en Le Triomphe de la Mort (1971). Hij monteerde ook de Russische klassiekers zoals Het zwanenmeer en De notekraker, maar hij wil het ballet vooral brengen als een moderne kunst die het huidige publiek aanspreekt.

Bij aanvang van het seizoen 1977-78 verliet Flemming Flindt zijn directeurspost. Hij werd opgevolgd door Henning Kronstam, die Kristen Ralov, een Bournonville specialiste, als vice-directrice krijgt.

Buiten het Koninklijk Ballet wordt er weinig gedanst in Denemarken. Wel moet het “Pantomime Theater in Tivoli te Kopenhagen worden vermeld. Hier speelt men de oude pantomimes van de ‘commedia dell’arte volgens een traditie die dateert van het begin van de negentiende eeuw, toen Italiaanse en Engelse artiesten deze pantomimes naar Kopenhagen brachten. Niels Bjørn Larsen, zelf een uitstekend mimespeler, is directeur van het theater.

Erik Aschengreen

< >