Er zijn weinig dieren die zich zo rap in de bomen voortbewegen als vliegende eekhoorns. Wij mogen in onze bossen wel eens verbluft kijken naar de wervelende snelheden van een gewoon eekhoorntje, maar dit is een traag diertje vergeleken met zijn ‘vliegende’ verwanten.
Echt vliegen kunnen ze niet; dat kunnen bij de zoogdieren alleen de vleermuizen. De eekhoorntjes flapperen dan ook niet met vleugels, maar kunnen min of meer passief door het luchtruim zweven. Ze beschikken daartoe over een zogenaamde vlieghuid, een dunne, soepele huidplooi aan de zijden, die zich tussen voor- en achterpoten uitstrekt. In rust is de huid slechts als een ingerimpeld randje aan de flanken zichtbaar. Bij het springen echter, wanneer de vier poten worden gespreid, ontvouwt de huid zich als een soort parachute. De sprong is niet zomaar een duik in de ruimte; de eekhoorn zet zich wel degelijk af en kan bovendien, door bewegingen van staart of poten, verandering in zijn koers brengen.
Hij kan zelfs hoeken van negentig en meer graden maken of een zo grote bocht beschrijven dat hij op de boom van uitgang terugkeert, zij het dan enige meters lager. Veertig tot vijftig meter ver kan hij zweven, waarbij natuurlijk wel hoogte wordt verloren. Onder gunstige omstandigheden kan met een op twintig meter hoogte begonnen zweefsprong een afstand van veertig meter worden overbrugd. Vliegende eekhoorns komen in verschillende soorten over een groot deel van de wereld voor, in afmetingen variërend van een centimeter of dertig, de lange staart inbegrepen, tot exemplaren van 1.20 meter lang, inclusief de staart van zestig centimeter, zoals bijvoorbeeld de vliegende reuzeneekhoorn van Formosa. Ook Europa kent een soort in Finland, de Baltische gebieden en Noord-Rusland. Over deze vliegende eekhoorn is betrekkelijk weinig bekend; iets beter is men op de hoogte met het doen en laten van de Noordamerikaanse exemplaren. Ook die kennis vertoont vele hiaten, begrijpelijk want vliegende eekhoorns zijn in tegenstelling tot al hun gewone verwanten uitgesproken nachtdieren die pas tot activiteit komen als het goed donker is. Van observatie in de natuur komt derhalve weinig terecht. In het verblijf voor nachtdieren dat in Artis is ingericht – en zoals er meer en meer ook in andere dierentuinen komen – kan men de grappige Amerikaanse diertjes heel goed bezig zien.
Als kwikdruppels schieten ze heen en weer, lopen als vliegen tegen een verticale muur – blijven er zelfs minuten lang ondersteboven aan hangen – zetten zich af om, na een nauwelijks zichtbare zweefsprong, ineens een aantal meters verder op te duiken. De bewegingen van zo’n sprong zijn met het blote oog niet te volgen. Met behulp van zeer snelle camera’s heeft men er in Amerika iets van kunnen vastleggen. Het bleek dat de diertjes bij de start de kop naar beneden buigen, de pootjes vlak bij elkaar onder het lichaam zetten en de platte, vrij brede staart over de rug slaan. Bij de sprong gaat de kop omhoog, de poten worden gespreid, waardoor de vlieghuid zich ontvouwt, en de staart wordt met kracht naar beneden bewogen, wat het dier een zekere opwaartse druk geeft. Door de poten links of rechts op te heffen, kan de eekhoorn sturen en zonodig obstakels omzeilen.
Bij het dalen wordt de staart weer omhoog geslagen, waardoor het achterlichaam vlugger zakt dan de voorkant en het dier in enigszins verticale houding op zijn landingspunt aankomt. Bovendien wordt de snelheid er door afgeremd. De scherpe nagels grijpen zich goed vast en zonder stil te houden gaat de eekhoorn in één ren verder, onder, over, langs alles wat hem de weg verspert. Op de grond en vooral in hoog gras, waarin ze verward kunnen raken, zijn ze door de mens wel te achterhalen; in de bomen zijn ze volkomen onbereikbaar.
Vliegende eekhoorns zijn felle diertjes, die snel hun scherpe tandjes gebruiken. Merkwaardig is dat wijfjes met jongen veel minder snel bijten. In gevangenschap geboren exemplaren kan men meestal gemakkelijk bij de moeder weghalen. Ze probeert haar kroost wel terug te krijgen, maar zal vrijwel nooit in de hand bijten die haar kind vasthoudt. Waarschijnlijk is de drang om het kind terug te hebben groter dan de agressiviteit. Haar enige zorg is, de kleine voorzichtig uit de hand te halen en tussen de tanden mee te nemen.
Tegen hun mannetjes zijn moeders bepaald kwaadaardig. Als die te dicht bij het kroost komen, worden ze prompt aangevallen en dikwijls doodgebeten. Waarschijnlijk is die agressiviteit terecht; de niets aan de verzorging bijdragende vaders zullen hun nakomelingen alleen maar als een smakelijk hapje beschouwen. Want net als de meeste andere eekhoorns zijn ook de zwevers niet vies van dierlijke kost.
■ Totale lengte 30-35 cm; platte staart 10-13 cm; gew. 50-75 gr.
Grijs-bruinachtig; onderzijde, ook vlieghuid, wit. Grote nachtdierogen.
Voedsel: Noten, vruchten, zaden, mossen, boombast, insekten en ander klein gedierte.
Draagtijd 39-40 dagen; 2-6, meestal 3-4 jongen, gewicht 2-4 gr; naakt, blind en hulpeloos. Zweefhuid reeds aanwezig. Na ong. 4 weken ogen open. Worden 60-70 dagen gezoogd. Volleerd in zweven en klimmen als 4 mnd oud.
Nemen vóór een sprong de landingsplaats goed op door de kop ver naar links en daarna naar rechts te brengen en aldus een soort driehoeksmeting te verrichten.
Zie ook eekhoorns en nachtdieren.
Flying Squirrel • Flughörnchen, Assapan • Écureuil volant
Glaucomys volans.