Zonder huis zijn heremietkreeften maar armzalige schepsels. Het voorlichaam met de poten en de vaak stevige scharen zijn net zo goed bepantserd als van hun verwanten, de kreeften.
Het tamelijk dunne achterlichaam is daarentegen week en helemaal onbeschermd – een heerlijk hapje voor de vele vijanden die in zee rondscharrelen. Niet voor niets verbergen de heremietkreeften het achterlijf daarom in lege slakkehuizen. Als ze jong zijn, groeien ze echter, net als elk dier. En dan komt het moment dat het huis te klein wordt en ze naar een groter gaan uitzien. Hebben ze er een gevonden, dan wordt eerst grondig onderzocht of het wel leeg is en oorspronkelijke eigenaar noch andere huurders bevat. Als alles in orde is, slippen ze er snel in, het wormachtige achterlichaam eerst.
Dat wordt tot achterin de spiraal gestoken, gedraaid zou men kunnen zeggen, zodat het praktisch onmogelijk is de dieren, zonder ze te beschadigen, uit hun woning te trekken. De kreeftjes zijn zo goed beschermd. Ook al omdat door de dieren de schaal met het vierde en vijfde paar poten wordt vastgehouden. Vaak is de schelp zo groot dat ze zich er voor het grootste deel in kunnen terugtrekken, met de scharen als beschermende wapens voor de opening. De in zee levende soorten kunnen zich zo’n groot huis permitteren; in het water weegt het niet veel en het meezeulen ervan kost dus weinig moeite. Sommige soorten hebben zelfs inwoning, onder meer van anemonen zoals de ^ commensaalanemoon, die ze op hun huis meedragen en waarmee ze in symbiose leven. Er zijn ook heremietkreeften, vooral in de mangrovegebieden worden ze gevonden, die de zee nagenoeg vaarwel hebben gezegd en landbewoners zijn geworden. Doorgaans dragen zij een wat minder groot huis met zich mee. Ze zijn zo van hun vroegere milieu vervreemd dat ze maar betrekkelijk kort onder water kunnen blijven, hoogstens een paar uur. Om niet te verdrinken, moeten ze er dan onherroepelijk uit. In de mangrovebossen scharrelen ze bij eb door de modder op zoek naar voedsel. Zodra de vloed komt opzetten, klauteren ze omhoog in steltwortels en op takken, buiten het bereik van het water.
En dat gaat handiger dan men van ze zou verwachten. Alleen hun larvestadium brengen deze soorten in zee door. Op een bepaalde tijd van het jaar trekken de wijfjes naar het water om er de eieren te deponeren. Sommige soorten moeten daar grote afstanden voor afleggen. Op het kurkdroge eiland Curaçao leeft zelfs een soort die tot ver in het binnenland voorkomt. Bij een onderzoek van de Nederlandse bioloog De Wilde is gebleken dat de dieren het ook voor hen onmisbare water in de schelp meedragen.
Ze zitten dus als het ware in hun eigen aquarium. Voorwaarde om te snelle verdamping tegen te gaan, is dat de schelp zuiver moet passen. Aanvulling van de watervoorraad geschiedt aan zoetwaterplassen. Sommige wijfjes moeten voor het in zee leggen van de eieren maandenlange tochten maken. De bevruchte eieren worden door de dieren in de dan droge schelp meegedragen. Hierin ontwikkelen ze zich zo ver dat ze bij aanraking met water opengaan waardoor de larven vrijkomen.
En terwijl die in zee opgroeien, trekken de vrouwtjes weer het binnenland in. Een heremietkreeft die alleen in zijn jeugd het kwetsbare achterlichaam in een slakkehuis verbergt, is de merkwaardige klapperdief of kokoskreeft.