Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Gordeldieren

betekenis & definitie

Gordeldieren of armadillo’s zijn dieren die visioenen oproepen uit prehistorische tijden. Ze doen denken aan reptielachtige zoogdieren of zoogdierachtige reptielen – of aan reusachtige keldermotten alias pissebedden.

Een der soorten wordt met inbegrip van de staart zelfs tegen de anderhalve meter lang. Op kop, rug en om de staart dragen ze een pantser van dicht tegen elkaar liggende harde of leerachtige beenplaatjes die met een hoornlaag zijn overtrokken en als het ware in de lederhuid zijn ‘ingebed’. Het rugpantser bestaat voor een deel uit smalle, enkele millimeters van elkaar liggende en dwars over het lichaam lopende stroken beenplaatjes. Door middel van een taaie maar vrij soepele huid zitten deze enigszins scharnierend tegen elkaar waardoor de dieren een zekere bewegingsvrijheid wordt gegeven en de bewapening geen star harnas is. Hun vroege voorouders – tevens die der luiaards en miereneters – leefden reeds meer dan honderdmiljoen jaar geleden in Amerika, dat toen nog met andere delen van de wereld was verbonden. Na de isolatie van dat continent konden de dieren zich niet verder over de aarde verspreiden en ontwikkelden ze zich in afzondering verder. Er zijn thans meer dan 120 fossiele familieleden van deze groep bekend. Daaronder bevinden zich gordeldieren ter grootte van een neushoorn. Glyptodon was er zo een. Hij leefde in het Pleistoceen, een periode die ongeveer een miljoen jaar achter ons ligt, en was een reusachtig dier met een koepelvormig en van zware beenplaten voorzien pantser.

Zo groot was dit harnas dat de mens uit die tijd het als woning schijnt te hebben gebruikt. Als verdedigingswapen had glyptodon een staart van ongeveer een meter lang, met een knotsvormig, van zware stekels voorzien uiteinde.

Wanneer men gordeldieren bekijkt, komt men licht in de verleiding, van primitieve dieren te spreken. Gezien hun afkomst en uiterlijk zijn ze dat ook wel. Voor het overige is er van primitiviteit geen sprake. Het zijn volwaardige, prachtig aangepaste zoogdieren die zich naast de ‘moderne’ dieren uitstekend kunnen handhaven. Er is zelfs een soort, het langstaartgordeldier, die zijn woongebied gestadig naar het noorden uitbreidt.

Gordeldieren worden in een aantal soorten en geslachten ingedeeld, al naar gelang het aantal ‘gordels’ dat ze op de rug dragen. Zekerheid geeft dat lang niet altijd, want bij de langstaart, die dikwijls negenbandig gordeldier wordt genoemd, kunnen het er acht tot elf zijn; de zesband kan er net zo goed vijf hebben. Maar een exemplaar met zes banden hoeft geen zesbander te zijn; de afmetingen van kop, oren en staart spelen ook nog een rol en kunnen er de reden van zijn dat het dier een heel andere naam draagt.

Met de luiaards en de miereneters zijn de armadillo’s ingedeeld in de orde ‘Edentata’, wat tandelozen betekent. Soms maakt men er tandarmen van, wat niet alleen een onjuiste vertaling van de wetenschappelijke naam is, doch bovendien net zo onjuist als ‘Edentata’. Want gordeldieren hebben wel degelijk tanden. Een der soorten, het reuzengordeldier bijvoorbeeld, heeft er zelfs ongeveer honderd in de bek, kleintjes weliswaar maar in ieder geval meer dan elk ander landzoogdier.

Op het eerste oog is het raadselachtig, hoe de onbeholpen, lawaaiige, onverschillige en voor vele dieren een smakelijke hap vormende gordeldieren in de natuur langer dan een paar dagen in leven blijven. Als zo’n dier uit zijn hol komt om te fourageren, heeft hij slechts neus en oor voor eten. In gedrag doet hij in vele opzichten denken aan het stekelvarken dat even rumoerig rondscharrelt. Maar dat is behoorlijk beveiligd door zijn pennen welke vijanden op een afstand houden. In de praktijk blijkt de gladde bepantsering van de armadillo eveneens een goede bescherming te geven. Vrijwel geen dier kan de bek wijd genoeg opensperren om vat op het harde omhulsel te krijgen.

De kwetsbaarste plek is de buik. Het kogelgordeldier kan zich zo oprollen dat een harde kogel ontstaat. De andere leden van de familie kunnen dat niet, maar hebben een andere methode om de buik te beveiligen: graven. Hun voorpoten zijn voorzien van krachtige klauwen waarmee ze in grond, die de mens slechts met een houweel kan bewerken, in enkele ogenblikken een gat graven. Met klauwen en wroetneus wordt de grond losgewerkt, met de achterpoten ver weggetrapt. Alles in zo’n razend snel tempo dat het dier als het ware in de grond wegzinkt.

Een andere beveiliging vinden de gordeldieren in hun doorgaans nachtelijke leefwijze; als het nodig is en er geen vijanden loeren, zijn ze echter ook overdag wel actief. Hun gezichtsvermogen is matig – reuk en gehoor daarentegen voortreffelijk. Met de neus kunnen insekten en hun larven worden opgespoord, die tot vijftien centimeter diep in de grond zitten.

Curieus is de wijze van voortplanting. Bij een aantal soorten is de periode, die tussen de paring en de geboorte van een jong ligt, ongeveer vier maanden langer dan de werkelijke draagtijd. Deze zogenaamde uitgestelde inplantatie komt bij meer dieren voor, maar bij een aantal gordeldiersoorten worden bovendien uitsluitend identieke twee-, vier- of zelfs achtlingen geboren, afkomstig dus van één ei dat zich een of meerdere malen deelt. De jongen zijn allemaal van hetzelfde geslacht, dus wijfjes of mannetjes. De kleintjes zijn al flink ontwikkeld als ze ter wereld komen en lijken sprekend op de ouders. De oogjes gaan vrijwel direct open en reeds na een paar uur kunnen de diertjes lopen.

Afgezien van de grootte, is het belangrijkste verschil met de ouders dat ze nog een week pantser hebben. Het wordt pas hard wanneer ze ongeveer een jaar oud zijn en volwassen. Het wijfje heeft vier tepels voor haar kroost beschikbaar; twee aan de borst en twee bij de liezen. Vermoedelijk worden de jongen ongeveer twee maanden gezoogd.

De dag brengen de armadillo’s gewoonlijk door in holen. Als de grond geschikt is om erin te graven, hebben ze vaak meerdere onderkomens, soms wel vijftien, waarvan een het hoofdhol is, dat verscheidene ingangen heeft. Een gordeldier aan z’n staart uit een hol trekken, schijnt een onmogelijkheid te zijn. Het dier klemt zich in de tunnel vast, onder meer door het uitzetten van de enigszins als dakpannen over elkaar liggende gordels, die dan als een soort weerhaken werken. Hoe harder er wordt getrokken, des te vaster komt het dier te zitten.

Noch de vervolging waaraan de dieren om allerlei redenen blootstaan, noch het feit dat hun vlees smakelijk schijnt te zijn en door velen wordt gewaardeerd, schijnt de gordeldieren ernstig te bedreigen. Misschien is de toekomst van het reuzengordeldier, dat hoofdzakelijk in Brazilië en verder nog in Paraguay en het noordoosten van Argentinië voorkomt, nog het minst rooskleurig. Ook zijn vlees wordt graag gegeten, maar bovendien beschouwen velen zijn klauwen als tovermiddel. Dit zou het dier wel eens meer parten kunnen spelen dan alle andere bedreigingen. Gelukkig laat de reuzenarmadillo zich weinig zien en even zelden vangen. Waarschijnlijk leven er nog talloze exemplaren in de immense binnenlanden van Brazilië.

De verschillende soorten wijken in leefwijze en gedrag weinig van elkaar af. In uiterlijk is de peludo of harige armadillo een uitzondering; die draagt namelijk een flinke vacht aan de buikzijde. Gordelmollen zijn de uitzonderingen wat leefwijze betreft. Het zijn kleine dieren die, zoals de naam al suggereert, een meer ondergronds bestaan leiden. Vooral de kleinste van de twee soorten – 16 tot 17 centimeter, staart inbegrepen – is een hoogst merkwaardig dier. De kop, buik en zelfs de rugzijde zijn bedekt met fraai zilverwit haar.

Op de rug ligt dit voor een groot deel onder het pantser dat daar slechts door een vlies aan de wervelkolom is verbonden. De bepantsering ligt hem dus als een soort kap grotendeels los over de rug. Aan kop en achterlichaam is hij met het skelet verbonden. Met de brede bepantsering kan het dier bij gevaar de ingang van zijn hol als met een zware deur hermetisch afsluiten.