Met uitzondering van beide poolgebieden worden duiven praktisch overal ter wereld aangetroffen, verreweg de meeste in de warme gebieden van Zuidoost-Azië en Australië. Er zijn ongeveer 300 soorten, de nauw verwante zandhoenders inbegrepen, in grootte variërend van een centimeter of achttien, waarvan tien voor de staart, zoals het uit Australië afkomstige diamantduifje, tot meer dan tachtig centimeter – de fraaie kroonduif.
Voor het overgrote deel zijn ze ook voor de leek onmiddellijk als duif te herkennen, zowel in uiterlijk – al is de ene groep log en plomp en de andere slank en sierlijk – als in gedrag. Ze zijn monogaam en gedragen zich jegens hun partners op de bekende hoffelijk aandoende manier, met knikjes en precieuze gebaartjes. Wat men minder vaak ziet – en wat voor de ene soort sterker geldt dan voor de andere – zijn de felle gevechten die ze onderling vaak leveren, gevechten die ze allerminst tot symbool van de vrede maken. De nesten van de hele groep zijn vrijwel gelijk: eenvoudige bouwseltjes van losse takken die op elke geschikt lijkende plaats zomaar worden neergelegd. En die door storm derhalve vaak met inhoud en al verloren gaan. De stadsduiven benutten elke plaats die ze aan een huis of gebouw kunnen vinden, veelal de dakgoten. Soms gebeurt het op plaatsen die in feite volmaakt ongeschikt zijn. Dagenlang heb ik een stel bezig gezien om takjes te frommelen in een nisje van amper tien centimeter diep en vijftien hoog, waarvan de bodem enigszins helde. Zodra er een tiental takjes was ingelegd en het zaakje te zwaar werd, gleed het eruit.
Steevast probeerden de dieren het opnieuw. Ten einde raad heeft de duif op een paar takjes een ei gelegd, dat prompt naar beneden op straat viel. Toen pas is het stel verdwenen. Duiven drinken niet zoals de meeste andere vogels door met de snavel water op te lepelen en dit met omhoog gestoken snavel naar binnen te laten lopen, maar zijn in staat vocht op te zuigen. Ook steken ze bij het slapen de kop niet tussen de veren maar trekken hem diep tussen de schouders. Allemaal zitten ze dik in de veren, die vrij los in het lichaam zitten.
Men denkt dat dit zijn nut heeft als afweer tegen roofdieren die met hun klauwen moeilijk door het dikke verenpak kunnen komen. Als ze een duif niet direct goed grijpen, komen ze in een wolk van losse veren te zitten – terwijl de buit ontkomt. De dikke verenlaag geeft ze in de stad – vele duiven zijn zogenaamde cultuurvolgers – ook een zekere bescherming tegen ongelukken. Ze vliegen namelijk nog wel eens tegen grote vensterruiten aan. Vele malen heb ik vol afgrijzen zo’n dier met een hevige slag tegen een der grote vensters van het Artis-kantoor horen en zien terechtkomen. Een prachtige witte afdruk van lichaam en gespreide vleugels, veroorzaakt door het poeder uit de veren, was steevast het enige dat aan de botsing herinnerde; de duiven vlogen allemaal zonder letsel verder.
De meest bekende duiven in onze streken zijn de grote logge houtduiven en de talloze sier- en postduiven. Deze laatste zijn allemaal afstammelingen van de rotsduif die in het wild in het Middellandse-Zeegebied, Schotland, Ierland en Noordwest-Frankrijk leeft. Zijn tamme verwanten vindt men tegenwoordig in elke stad die over een groot plein beschikt. Ofschoon het een fleurig gezicht oplevert en plezier schenkt aan vele mensen, is de aanwezigheid van te veel duiven toch weinig gelukkig. Niet alleen bevuilen ze de omgeving op ernstige wijze – dit moet men dan maar voor ze over hebben – maar bovendien zijn vele dragers van ornithosis, een vogelziekte die ook besmettelijk is voor de mens. Houtduiven zijn enorm vraatzuchtige vogels.
In de dierentuin kan men ze vaak bezig zien, de naast de perken gevallen pinda’s weg te werken. Met dop en al. En dat gaat in een verbijsterend tempo – twee stapjes, hap, slik, weg pinda, zeker twintig stuks achter elkaar. Een fiks keelgat hebben ze trouwens bijna allemaal. Bij de zeer grote onderfamilie der vruchtenduiven vindt men talloze aanpassingen in snavel, slokdarm, maag en ingewanden, waardoor zeer grote vruchten en noten – tot vijf bij drie centimeter! – kunnen worden ingeslikt. Sommige hebben elastische kaakgewrichten, andere kunnen de bek niet alleen vertikaal maar ook horizontaal openen.
De muskaatduiven in deze groep zijn gespecialiseerd in het eten van muskaatvruchten, die soms groter zijn dan hun eigen kop. In de spiermaag bevinden zich speciale raspen die het vruchtvlees van de noten halen, waarna deze onbeschadigd het lichaam verlaten. De wijzen van broeden ontlopen elkaar niet veel bij de verschillende soorten. Het komt allemaal vrij aardig overeen met de gang van zaken bij houtduiven. Die beginnen vaak al een week van te voren om beurten op het nest te zitten, al zijn er dan nog geen eieren. Het lijkt alsof ze zich wat ‘inwerken’.
In ieder geval zijn beide partners zó broeds als het eerste ei komt, dat dit de beste overlevingskansen heeft. Na twee dagen volgt dan bij de houtduiven en de meeste der in koudere streken levende soorten het tweede ei. De duiven uit de tropen en de subtropen en ook de Noord-amerikaanse leggen er doorgaans maar één. Die twee eieren komen vrijwel gelijktijdig uit, zodat er blijkbaar niet van het eerste ei af wordt gebroed. Het wijfje broedt van ongeveer vier uur ’s middags tot tien uur ’s morgens, de doffer de overige zes uren van tien tot vier. Dat dit broedgedrag is aangeboren blijkt wanneer een der partners door een of andere oorzaak verongelukt.
De andere broedt zijn tijd uit en brengt dan naast het nest zijn of haar rustpauze door. De eieren of kuikens blijven open en bloot liggen, ook als het koud is. Pas op de daarvoor bestemde tijd stapt het ouderdier weer op het nest.
De broedtijd ligt voor de verschillende soorten tussen de 15 en 19 dagen. De jongen worden vrijwel kaal geboren en krijgen in het begin om het uur te eten – of beter gezegd te drinken. Het is de zogenaamde duivemelk, een dikke substantie die door vetcellen in de wand van de krop – een verwijding van de slokdarm – wordt afgescheiden en die in samenstelling wonderlijk veel overeenkomt met de melk van konijnemoeders. Als er twee jongen zijn dan krijgen deze meestal gelijktijdig te eten, ieder aan een mondhoek van de oudervogel. Na drie tot vijf dagen wordt de melk vermengd met ander in de krop aanwezig voedsel. Dit laatste wordt in steeds grotere hoeveelheden toegevoegd.
Het aantal voedingen vermindert en na een dag of tien worden de jongen niet meer warm gehouden. Ze zitten dan goed in de veren en zijn in staat zichzelf warm te houden. Een tijdje worden ze nog tweemaal per dag door iedere oudervogel gevoerd. Dat gebeurt ook nog als ze het nest hebben verlaten. Soms niet alleen door de ouders; als ze in de buurt van een ander nest komen, krijgen ze daar vaak wat door de eigenaren toegestopt.
Houtduiven vormen op vele plaatsen een plaag voor de landbouw. Onderzoekingen hebben aangetoond dat zelfs intensief schieten weinig resultaat heeft. Hun aantal wordt namelijk bepaald door het aanwezige voedsel. Er worden er altijd veel meer geboren dan op den duur – in de winter bijvoorbeeld – aan de kost kunnen komen. Wat er wordt afgeschoten zou onder normale omstandigheden toch al ten onder gaan.
Tot de meest opvallende verschijningen onder de duiven behoren de kroonduif, manenduif, dolksteekduif en de ook tot de orde behorende zandhoenders.