Gepubliceerd op 29-03-2021

Aardewerk

betekenis & definitie

Weinig menselijke voortbrengselen uit de prehistorie zijn voor wie de oude kuituren bestudeert van zo groot belang als het aardewerk. De techniek van vervaardigen, de vorm, de versiering blijken meestal karakteristiek te zijn voor een bepaalde kulturele of etnische groepering; absolute en relatieve chronologieën (Z.

Hoofdstuk III) kunnen opgebouwd worden op nauwkeurig stratigrafisch* onderzoek; ontwikkeling in positieve zin en degeneratie, beïnvloeding van buiten de groep, verspreidingsgebied, dit alles kan waardevolle aanwijzing verschaffen. De vakman zal zich echter niet dan met grote voorzichtigheid baseren op uitsluitend aardewerk-vondsten, een grotere mate van betrouwbaarheid verschaffen de zog. gesloten vondsten*. Het pottenbakken komt over het algemeen pas met het Neol.* Het pottenbakkerswiel schijnt uit het Nab. O. te stammen. Aanvankelijk werd het vaatwerk uitcirkelvormige, op elkaar gelegde „rollen” of „worsten”, vervaardigd en schijnt dit vooral vrouwenwerk geweest te zijn; het wiel maakt er wsch. pas mannenwerk van. Versieringen, zo ze aanwezig zijn, worden geschilderd of ingedrukt; in dit laatste geval soms opgevuld met witte kleurstof uit beenderen vervaardigd.

Een enkele maal treft men in aardewerk imitaties van houtsnijwerk of metalen vaatwerk. Voor het verschralen v.d. klei wordt soms gruis en scherfjes van ander aardewerk gebruikt; hoewel er allerlei primitieve methoden voor het goed waterdicht maken bestaan is de ontdekking van werkelijk glazuren pas zeer laat gekomen; hoogwaardig aardewerk zoals porcelein vereist naast speciale grondstof ook grotere hitte en het verschijnt dan ook pas laat en op slechts enkele plaatsen.Ook in het Nab. O. wordt de pre-literaire periode ingedeeld naar de aard v.h. gebruikte aardewerk, waarbij men de verschillende soorten naar hun eerste vindplaats pleegt te noemen. De oudere lagen v.h. Neol.* echter vertonen al wel huizen* en zelfs stadsmuren, maar nog geen aardewerk. Het zou te ver voeren hier al deze soorten te karakteriseren naar vorm, vervaardigingswijze, beschildering, motieven, e.d. Daarom wordt hier volstaan met een korte opsomming, in chronologische volgorde, v.d. tot nu toe ontdekte soorten.

Deze types a. kunnen slechts dienen om een relatieve chronologie* op te bouwen, die dan voorafgaat a.d. absolute chronologie*, die met Koning Mesannipadda, 2479-2439 v.C., v.d. eerste dyn. van Ur een aanvang neemt. Het is vooralsnog gevaarlijk om deze soorten a. aan een bepaalde periode toe te schrijven; dit des te meer, omdat bepaalde soorten soms in dezelfde lagen gevonden worden en elkaar dus gedeeltelijk „overlappen”. Tot nu toe onderscheidt men Hassuna* (onderverdeeld in archaisch en standaard-Hassuna), Samarra*, Teil Halaf*, Eridu*, Hadj Mohammed*. Obeid*. Uruk*, Djemdet Nasr*. Sommige types a. zijn speciaal in het N. gevonden en anderen in het Z.

De Mesop. types a. zijn naderhand in verband gebracht met ceramiek, die elders is gevonden, in Iran in het O., maar ook in Syrië, Palestina en KI. Azië.

Een van de vele belangrijke resultaten, die de studie v.h. a. heeft opgeleverd is b.v. dat het wsch. lijkt, dat de Obeid*-bevolking uit het O. afkomstig is (Iran?) en de bevolking v.d. Halaf*-kultuur aan zich heeft onderworpen, terwijl er in het N. sporen van een zeker naast elkaar leven van Halaf- en Obeid-volk zijn. Ook voor het onderscheiden v.d. Uruk*-periode is het a. van beslissende betekenis: de Uruken de Obeid-kulturen hebben naast elkaar voortbestaan totdat de eerste de overhand kreeg. Gezien een groot aantal zeer belangrijke ontwikkelingen uit de laatste lagen v.d. Urukperiode (architectuur*, cylinder-zegels*, teksten) wordt wel aangenomen dat tijdens de eerste dynastieën de Sumeriërs het land binnenkwamen, of, volgens anderen, op dit moment sterk aan belangrijkheid wonnen en de stoot tot de genoemde ontwikkelingen gaven.

Reeds tijdens deze periode kent Egypte zeer fraai aardewerk, dat in latere perioden vrijwel hetzelfde bleef wat typen en versiering betrof. (De Eg. maakten daarnaast bijzonder mooie vazen uit albast e.a. steensoorten.)

Griekenland. De Gr. vazen zijn gebruiksvoorwerpen voor allerlei doeleinden: het bewaren van vaste en vloeibare stoffen als meel, olie, wijn, parfum etc., drinkbekers en -schalen, kommen e.d. Naast het meer eenv. gebruiksaardewerk was beschilderd (Z. schilderk.) a. in gebruik voor dezelfde doeleinden. Na een geometrische* en orientaüserende* periode ontwikkelt zich in Athene de zog. zwartfigurige* stijl, die ca. 530 v.C. wordt opgevolgd door de roodfigurige*. De vazen worden niet met verf beschilderd of geglazuurd, maar bestreken met een verdunde oplossing van dezelfde klei als de vaas: door een oxydatie- en reductieproces komen dan uiteindelijk de kleurverschillen te voorschijn. Z. Caeretaanse Hydria.

Z. Fotop. 34.

Italië. In Etrurië komt de glanzend zwartgepoVan links n. rechts:

Cucuteni, Tripolje-kultuur; Afanasevskayakultuur; Andronovo-kultuur.

biste Bucchero keramiek op in de 7e eeuw, voortzetting v.d. Vibanova* k.; vazen dikwijls met ornament of orientaliserende* reliëfs. In de 4e eeuw v.C. ontwikkelt zich in Z. Italië, met name in Apuüë en Campanië een op de Attische geïnspireerde vazenkunst.

De eigen stijl komt het best tot uitdrukking in de Apulische Gnathia-vazen (genoemd naar de vindplaats) met hun naturaüstische rankendecoraties. Belangrijk is de Terra Sigillata, mod. benaming voor het Rom. glanzend oranjerood aardewerk, vaak met reliëf versierd. Vanuit Arezzo (Arretium) met het fraaie Arretijnse aardewerk uit Augustelsche tijd verbreidt de industrie zich naar de provincies, van ZuidGalbë tot aan de Moezel CTrier). Z. ook Belgisch aardewerk.

In het overige prehist. Eur. komt het a. i.h. alg. pas met de neol. kult. Het eerst verschijnen dat v.d. Donau*-k. en Tripolje*-k. (2 grote richtingen zijn te onderscheiden: het beschild. a. i.h. O. en het met indrukken versierde a. i.h. W.) De variaties in ontwikkeling zün zo uitgebreid, dat hiervan voor datering gebruik gemaakt kan worden (typologie*).

Bekend zijn sedert ca. 2300 v.C. beker*-vormen: klokbeker*. standvoetbeker*, trechterbeker*, karakteristiek geacht voor hiernaar benoemde kuituren. Ook de Bronstüd- en Uzertiid-kulturen kennen overal hun speciale vormen. De „Urnenvelden*-kulturen” kennen naast a. als bijgaven ook as-umen*. In het alg. wordt elke prehist. kuituur door karakteristiek a. geïdentificeerd. Al dit a. werd zonder draaischijf vervaardigd, dit geschiedde pas onder invloed der Romeinen: Belg.* a., Nijmeegs* a. Een volledige ontwikkelingsgeschiedenis van prehistorie tot middeleeuwen is nog lang niet

bekend. Door het onderzoek van enorm veel misbaksels bij de opgraving van ovens bij Brunssum en Schinveld verricht door A. Bruijn. zijn in de laatste tijd in Ned. belangrijke vorderingen gemaakt met de datering van bepaalde soorten van Middeleeuws aardewerk.

Het oudste aardewerk van India is dat van de Neol. kulturen in het N.W., dat grote overeenkomst vertoont met het a. van Mesop. Het a. v.d. Harappa*-kultuur is eenvoudig, doch goed gemaakt en een enkele maal fraai beschilderd. Groepen (Arya?) invallers brengen een geheel ander type aardewerk met ingedrukte en door kleurstof opgevulde versieringen. Als de Arya’s zich over N. India verspreiden verschijnt echter over uitgestrekte gebieden een uniform, beschilderd, grijs aardewerk.

Een werkelijke ceramische kunst heeft India nooit gekend, hoewel het zog. Noordelijke zwarte aardewerk van zeer goede kwaliteit was. Veel geïmporteerd aardewerk is er gevonden: uit China en uit de Islam-kultuurlanden, alsmede Romeins aardewerk. Over het algemeen schijnt het Ind. a. nog zeer onvoldoende bestudeerd te zijn.

Bij de Chinese ceramiek is een v.d. meest opvallende verschijnselen de vroege opkomst v.h. steengoed en het porcelein, waarvan China de wereldprimeur heeft gehad. Steengoed met veldspaath-glazuur wordt gevonden in 10e eeuwse graven, vooral in het gebied t.Z. v.d. Yangtze-rivier. Scherven, gevonden te Anyang* bewijzen, dat de techniek reeds tijdens de Shang-periode bekend was. De belangrijkste vroege typen van geglazuurd steengoed vinden wij bij het Yüeh-yao*. Porcelein, dat behalve de hardheid ook de doorschijnendheid heeft die wij als criterium voor porcelein aanvaard hebben wordt vanaf de T’ang-tijd gemaakt. Z. Lungchüan, Chienyao, Tê-hua, Tz’ü-chou-yao, Noordel. celadon, Ying-ch’ing, Chien-yao, Ju-yao, Chün-yao, Ting-yao, Ching-tê-chên.

Rood Aardewerk-k., Zwart Aardewerk-k. Yi-hsing-yao.

Zuid-Amerika

Bij de Indianen was de kunst v.h. pottenbakken reeds omstreeks 1000 v.C. hoog ontwikkeld: Paracas* (Peru), Tlatilco* (Mexico): vroege stadia bestonden aan de kust van Ecuador reeds plm. 2500 v.C.; hoogtepunten werden bereikt in Tiahuanacu* (Mexico), in de MayaManden, in N. en Z.-Peru, Chimu* en Nazca* gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling.