Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

zoogdier

betekenis & definitie

dier dat zijn jongen zoogt.

warmbloedig gewerveld dier met als voornaamste onderscheidende eigenschap dat het vrouwelijk dier haar jongen na de geboorte zoogt met moedermelk uit haar melkklieren.
Met uitzondering van enkele primitieve soorten, zoals het vogelbekdier en de mierenegel, brengen de zoogdieren hun jongen levend ter wereld. De zoogdieren zijn de enige dieren met een behaarde huid, vaak een dikke vacht. Tot de zoogdieren in biologische zin behoren ook de mensen.

Voorbeelden:
De mens is een zoogdier dat zich er niet bij kan neerleggen dat er geen veiligheid bestaat en die dat tekort compenseert met een intense verspreiding van huiselijkheid.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003

Eén van hen, een student met een rood aangelopen gezicht, beweerde dat walvissen een penis van bijna twee meter hadden, de langste onder de zoogdieren.
Jo Claes, De stenen toren, 1985

De eigenaardigste truc van vele zoogdieren en ook van de mens is: je nóg zwakker voordoen dan je al bent, of andersom, maar met hetzelfde effect, de sterkere nóg sterker laten schijnen dan hij al is.
Guus Kuijer, Het geminachte kind, 1980

Een klein mannetje met een groot wijfje, dat gaat bij zoogdieren niet goed samen.
Midas Dekkers, Poot: verhalen over de hond, 2000