Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

zondagsschot

betekenis & definitie

gelukkig schot.

schot dat normaliter geen doel zou raken, maar op gelukkige wijze toch in het doel belandt.
Zo genoemd omdat zondag volgens het bijgeloof een geluksdag is.

Voorbeelden:
Al vroeg in de wedstrijd keken de Waddinxveners tegen een achterstand aan. Een zondagsschot resulteerde na zeven minuten in de openingstreffer.
Weekblad Gouwe Koerier, 10 februari 2010

FC Twente-doelman Sander Boschker wist geen glansrol te verzilveren in de strafschoppenserie tegen Olympique Marseille. Ook het afstandsschot van Hatem Ben Arfa wist Boschker niet te keren. "Ik noem het een zondagsschot, maar hij gaat er wel in," zo meldde Sander Boschker voor de camera van de NOS.
http://www.goal.com/nl/news/550/frankrijk/2009/02/26/1129216/boschker-meer-een-zondagsschot-maar-hij-gaat-er-wel-in, 22 februari 2009

Uitgerekend Schwarzenbeck, de verdediger die het vuile werk voor stilist Beckenbauer opknapte en nooit scoorde, schoot Bayern naar een internationaal topniveau. "Een prachtig moment, geknipt voor Hollywood. Schwarzenbeck is een bescheiden man. De spreekwoordelijke underdog die met een zondagsschot de internationale successen van zijn club mogelijk maakt – dat vond ik een mooi gegeven."
NRC, 11 mei 2006

Toen Syvinho met een 'zondagsschot' de marge in de 72-ste minuut op 2-0 bracht zakten de Catalaanse koersen tot het dieptepunt.
Haagsche Courant, 28 januari 2003

In de toegevoegde speeltijd kopte Pierre van Hooijdonk Feyenoord naast PSV, nadat Mark van Bommel de Eindhovenaren met een zondagsschot op 0-1 had gebracht.
De Telegraaf, 22 maart 2002

Een paar seconden later lag de bal achter Jurek Dudek, die een grove beoordelingsfout maakte op het zondagsschot van de PSV'er.
De Telegraaf, 26 februari 2001

< >