Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

winterkleren

betekenis & definitie

kleren voor het winterseizoen.

kleding van warme, en voor bovenkleding ook waterdichte en/of winddichte materialen, die men in de winter draagt; kleren voor het winterseizoen.

Voorbeelden:
Milaan is zeven dagen lang in de greep van de mode [...]. Dit is zomermode, en daar kun je alleen maar jaloers naar kijken in een maartse temperatuur van 21 graden, een koffer met winterkleren bij de hand. Maar wij zijn hier om wintermode te bekijken.
De Standaard, 1997

Zowel bij de Kelten als de Angelsaksen was 31 oktober de laatste dag van de zomer en was dit in feite nieuwjaarsnacht. Trouwens, nog niet zolang geleden werden de nieuwe winterkleren ook bij ons pas aangetrokken op 1 november!
De Standaard, 1995

Terwijl de ene broeder belt opent Beck haar klerenkast en bekijkt T-shirts, rokken, broeken, allemaal netjes opgevouwen. Allemaal lang meegegaan. Zomerkleren bij zomerkleren, winterkleren bij winterkleren. Maar hier en daar is iets misgegaan, zo slingert er een sjaal tussen de T-shirts, een trui tussen korte, dunne rokjes die ze al jaren niet meer aandeed maar die ze bewaarde omdat ze nu eenmaal van bewaren hield.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003

< >