Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

werkvrouw

betekenis & definitie

vrouw die schoonmaakt.

vrouw die voor haar beroep kantoren, bedrijven, woningen etc. schoonmaakt; vrouw die voor haar beroep bij anderen schoonmaakt; hulp in de huishouding; schoonmaakster.

Voorbeelden:
"Zo'n dertig jaar geleden had ik een werkvrouw. Die baan was kennelijk niet haar roeping en om haar op te beuren zei ik eens: "Je bent eigenlijk interieurverzorgster." Zij dolgelukkig: "Dat zet ik op mijn visitekaartje." Ik heb haar niet verteld dat ik interieurverzorgster niet uit mijn duim gezogen heb. Ik had het woord pas aangetroffen op de advertentiepagina van een Nederlandse krant."
De Standaard, 1996

Lezer Andries Caluwaerts uit Gent: "In Nederland worden kamers en kantoren schoongemaakt door werksters, werkvrouwen of schoonmaaksters. In Vlaanderen grijpen de poetsvrouwen naar de macht. Wat verdient de voorkeur in het Algemeen Nederlands?"
De Standaard, 1996

In de tuin weerklonken doffe slagen. De werkvrouw klopte de tapijten.
Renee Van Hekken, Leven op het lemmet, 1981

Slechts handwerk. Slechts vrouwenwerk. Ze siste het bijna, hardop. Was het überhaupt werk: de omvangrijke huishouding? opruimen, oprapen, voortdurend, achter ieders derrière aan? was plas, geen strijk (die niet, die nam de werkvrouw voor haar rekening, overigens geen dure rekening, slechts vrouwenarbeid zie je).
Paula Loeckx, De gijzeling, 2001

Madame Puyenbroek, hun buurvrouw die werkvrouw was in de gemeenteschool, had altijd een onzichtbaar maar zeer ruikbaar aureool van vrouwenzweet om zich heen hangen.
Diane Broeckhoven, Het verkeerde keelgat, 1998

Ik ging weer zitten en rookte verder aan m'n sigaretje. Op den duur was het opgerookt. Ik trapte de peuk uit op de vloer. De werkvrouw zou ze wel opruimen, daar zijn werkvrouwen tenslotte voor.
Herman Brusselmans, De droogte, 2003

< >