Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

waterhoen

betekenis & definitie

donkere, roodgebekte watervogel.

in onze streken frequent voorkomende, kleine watervogel met een donker verenkleed, een rode bek en afgeplatte verbrede tenen zonder zwemvliezen, die vaak broedt in dichte oevervegetatie en veel wordt aangetroffen op sloten en stadsgrachten.
Wordt soms als verkleiningsvorm in het meervoud gebruikt om de familie aan te duiden, samen met de koeten en rallen

Voorbeelden:
Het waterhoen is een algemene broedvogel in Nederland. Opvallend is zijn rode snavel met gele punt. Tijdens het zwemmen of lopen is zijn staart omhoog gericht. De witte onderstaartdekveren zijn dan goed zichtbaar [...]. Het waterhoen broedt in alle vochtige biotopen, als kleine sloten en vijvers, ook in dorpen en steden.
http://www.vogelbescherming.nl/nl/vogels_kijken/vogelgids/zoekresultaat/detailpagina/q/vogel/23, 2011

Het waterhoen is een vogel die een beetje tussen de watervogels en de loopvogels in zit. Echte watervogels hebben handige zwemvliezen tussen de tenen, het waterhoentje moet het doen met wat afgeplatte verbrede tenen [...]. Het waterhoen leeft in bijna alle Europese landen waar veel water is, in onze regionen is het een echte standvogel [...]. De aantallen variëren maar er zijn jaren dat er meer dan 100.000 waterhoentjes in Nederland geteld zijn. Het waterhoen valt onder de rallenfamilie, de Rallidae, en ook zijn gedrag heeft veel van de rallen. Anders dan zijn neefje de meerkoet, houdt hij zich niet graag op open water op. Het waterhoen scharrelt het liefst op en langs oevers tussen riet en waterplanten.
http://www.allevogels.nl/index/index.php?option=com_content&view=article&id=787&Itemid=860

Nu het avond was, lichtten de witte bloemen op tegen het fond van de donkergroene bladeren. Een waterhoen liep eroverheen, van blad naar blad stappend.
Oek de Jong, Hokwerda's kind, 2002

Wat je bij Van de Woestijne leest, is precies hetzelfde als wat er in de ogen van de Ierse setter staat wanneer die op een herfstdag aan de rand van een vijver staat en naar de rietstengels kijkt waarachter het waterhoen schuilgaat.
Jos Ghysen, Zoals zand tussen de vingers, 1984

< >