iemand die toneelspeelt; acteur.
iemand die toneelspeelt, voor zijn beroep of uit liefhebberij; acteur.
Voorbeelden:
Artistiek leider Sam Bogaerts wil het productiehuis uitbouwen tot een toneelgroep met een vaste kern van zes tot acht toneelspelers met maximale aandacht voor het pure toneelspelen en daarbij Bogaerts repertoire realiseren.
De Standaard, 1996
Er is altijd veel geklaagd over de vluchtigheid van het theater. Door de toeschouwers, de regisseurs en niet in de laatste plaats de toneelspelers zelf.
NRC, 1993
Theatervreugd zou elk jaar een luchtig blijspel met eigen toneelspelers op de planken brengen.
http://www.tsat.be/Historisch.html
En het grimeren zat hem in de vingers. Bij diverse toneelvoorstellingen was hij al achter de schermen om de toneelspelers onderhanden te nemen.
http://www.hoppezak.nl/wieishop.htm
Mijn vriend, de toneelspeler uit Smolensk, deed keurig zijn best, nam plaats aan de bar en groef dieper en dieper in zijn binnenste.
Wladimir Kaminer, Russendisco, 2001