suf persoon.
iemand die suf is; suf persoon.
Ook gebruikt als scheldwoord.
Voorbeelden:
Zeven maanden had hij gekregen voor roof met geweldpleging, die sufferd liep ook altijd tegen de lamp.
Yvonne Keuls, Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982
Krijgen die sufferds van het rekencentrum het systeem dan nooit onder de knie?
http://www.delta.tudelft.nl/jaargangen/29/8/hacken.html, 1997
Tijd om iets uit te leggen had de commissaris niet; hij sleurde zijn agent ontzet voor de verpletterende wielen weg van de mastodont, waarin Jozef met verkrampte angst aan het stuur hing en op de remmen stond. 'Kun je niet uitkijken, sufferd', riep de commissaris tot Kiekenmans, bibberend op zijn benen.
Leo Geerts, Pagadders, 1982
De paljassen die het land regeren, hebben alle sufferds volgestopt met sociale zekerheid, zo vol dat zij er gewoon in stikken en niemand nog stem heeft om neen te roepen.
Jan Veulemans, Ach, mijn dal, 1981