slaap.
slaap; in het bijzonder: lichte of zachte slaap.
Voorbeelden:
Ik probeerde mij op te richten, maar mijn kortstondige sluimer had mij loodzwaar gemaakt.
Maarten 't Hart, Het woeden der gehele wereld, 1993
In bed wilde de slaap niet komen, pas tegen de ochtend viel ik in een lichte sluimer.
NRC, 1995
Wat heeft ze gehoord van onze conversatie, van Spielvogels monoloog aan boord van de Piper, dacht Serge, toen ze met haar hoofd op zijn dij in een onrustige sluimer verzonken was.
Karel Osstyn, De achterkant van de aarde, 1999
Na het opstaan had een koude douche die grauwsluier niet kunnen wegspoelen. Ook nu nog viel het hem moeilijk om het raderwerk van zijn denken redelijk op gang te houden. Het liefst zakte hij weg in een zoete sluimer, dromend van een zalige wereld met louter leuke lieve mensen.
Appie Baantjer, De Cock en de moord op melodie, 1983