draagkoker voor sigaren.
meestal van metaal, leer of hout vervaardigde koker waarin men sigaren, soms ook één sigaar, op zak draagt; fraagkoker voor sigaren.
Voorbeelden:
'Er zit een sigarenkoker in de binnenzak. Mag ik daar asjeblieft één sigaar uit?' 'Omdat u het zo beleefd vraagt,' zei de rover. Hij stak de revolver weg en vond de saffraanleren koker. Hij knipte hem open en rook aan de inhoud. 'Sumatra dekblad,' gromde hij waarderend. Hij nam er eentje uit en gaf die aan zijn slachtoffer. Zelf stak hij ook een sigaar tussen de lippen.
Herman Pieter de Boer, Het damesorkest en andere stadsverhalen, 1977
Om even wat tijd te winnen, zodat de beruchte drift van zijn superieur wat kan wegzakken, haalt Snetlage zijn sigarenkoker uit zijn binnenzak. Hij houdt de geopende koker aan Verkerk voor, maar die weigert door kort met zijn hoofd te schudden.
Ed van Eeden, Dossier vrouwenhandel, 2001
Hij lacht even en gaat in zijn binnenzak op zoek naar zijn sigarenkoker.
Jan Wolkers, De kus, 1980
Hoofdschuddend haalt hij zijn sigarenkoker tevoorschijn.
Ed van Eeden, Dossier vrouwenhandel, 2001
Hoewel ik niet kan zeggen met het pistool te zijn opgegroeid, als cowboy, gangsterjong of maffiazoon, ik ben er vroeg mee vertrouwd geraakt. Dan bedoel ik niet de klappertjespistolen, waarmee wij gevechten leverden, met vertrokken gezicht naar de getroffen plaats grijpend neervallend, grootmoeders en tantes hartslag op hartklop bezorgend, maar het echte wapen. Het hoorde bij mijn vader, zoals zijn glimmende sleutelbos, zijn hoge zwarte schoenen, sigarenkoker en de zakdoek die bitter rook.
Jan Willem Holsbergen, Het pistool van de rekening, 1981