sigarenwinkelier.
iemand die voor zijn beroep handelt in rookwaar als sigaren, sigaretten e.d., maar ook in andere artikelen, zoals tijdschriften, puzzelboekjes, kranten enz.; iemand die voor zijn beroep een sigarenwinkel uitbaat; eigenaar van een sigarenzaak; sigarenwinkelier.
Voorbeelden:
WAO'ers en voetballers die ooit sigarenboer werden omdat het zo'n makkelijk vak was moeten nu een visie ontwikkelen om te overleven.
NRC, 1993
De aanwezigheid van prestigieuze winkels drijft de prijzen op. De sigarenboer hoor je niet klagen. De komst van een DKNY-winkel [...] in Amstelveen was kassa voor de overbuurman. "Die kreeg 3,5 miljoen gulden voor zijn tabakszaak van driehonderd vierkante meter."
De Limburger, 2000
"De term sigarenboer mag wat ons betreft de wereld uit. Wij zijn tabaksondernemers."
NRC, 1993
Moge er, waar je nu bent, veel te drinken zijn, en ik hoop ook dat ze er van die sigaren hebben die, toen je nog leefde, speciaal en uitsluitend voor jou door de sigarenboer in voorraad moesten worden gehouden.
Jeroen Brouwers, Winterlicht. Een vergeetboek, 1984
Als de door het 'paarse' kabinet aangekondigde herziening van de Winkelsluitingswet het tempo van eerdere aanpassingen volgt, hoeven de kleine kruideniers, slagers en sigarenboeren zich pas rond de eeuwwisseling zorgen te gaan maken.
NRC, 1994