Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

schaatser

betekenis & definitie

iemand die schaatst.

iemand die schaatst, voor zijn beroep of uit liefhebberij.

Voorbeelden:
Een 42-jarige schaatser uit Hattem en een 19-jarige lotgenoot uit Ede zijn woensdagmiddag op het ijs van de de Stille Belter tegen elkaar gebotst. Beide mannen waren zo verbeten bezig met schaatsen dat ze elkaar nabij de Blauwe Hand-brug niet hadden opgemerkt. Ze reden in volle vaart tegen elkaar op.
Meppeler Courant, 1993

Rintje Ritsma staat bekend als een schaatser, die de ontwikkelingen op materiaalgebied minutieus volgt. Als eerste probeerde hij de zogeheten 'condoomschaats' uit en ook bij de (her)invoering van de klapschaats was hij nauw betrokken.
De Telegraaf, 2001

Het geliefde geluid van ijzers op het ijs wordt ook gehoord op sloten en plassen, maar er wordt wel gewaarschuwd dat de ijslaag nog niet betrouwbaar is. Veel schaatsers zijn al door het ijs gezakt.
ANP, 2001

Voor de schaatsers is het deze week erop of eronder, want vanaf donderdag staat in het Thialfstadion in Heerenveen het olympisch kwalificatietoernooi op het programma. Bij de heren proberen 36 rijders zich te plaatsen voor de Winterspelen in Salt Lake City, bij de dames blijft de teller steken op 29.
NOS Nieuws, 2001