broek van een pyjama.
broek die deel uitmaakt van een pyjama; broek die gedragen wordt, meestal samen met een pyjamajasje, als onderdeel van een pyjama.
Voorbeelden:
Terwijl ik een pyjamabroek uit mijn koffer pakte, haalde Dana een ochtendjas van de kapstok.
Milo Anstadt, Alles wat het geval is, 2001
Thuis werd Arend rechtstreeks naar zijn slaapkamer gestuurd. Zijn moeder wierp hem een pyjamabroek toe, schold op hem en sloeg de deur achter zich dicht. De sleutel knarste in het slot. Hij deed zijn broek uit, schopte hem van zich weg en worstelde zich in zijn pyjamabroek.
Stefan Brijs, Arend, 2000
Op een stoel en naast de stoel lagen kleren. 'Leuk, visite!' riep de man die Harry moest zijn. Hij had alleen een pyjamabroek aan. ''t Is gisteren nogal laat geworden. Wie ben jij? Toch geen deurwaarder?' Hij moest hard lachen en nadat ik mijn naam had gezegd hief hij zijn handen omhoog.
Rico Bulthuis, De koorddanseres en andere herinneringen, 1985