Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

postbode

betekenis & definitie

iemand die post bezorgt.

iemand die zich voor zijn beroep bezighoudt met het bezorgen van post, vooral brieven, briefkaarten en pakketjes.

Voorbeelden:
De postbode stond vriendelijk lachend op de stoep toen Brian de deur opende en overhandigde hem een envelop.
Willem Zebregs, Ritueel des doods, 2001

Toen we nog in Heidelberg woonden, had Mathilde wel eens plakband op mijn mond geplakt om te voorkomen dat ik zou gaan schreeuwen en dat we zo zouden worden opgemerkt. Van dat plakband dat postbodes gebruiken om pakketten mee dicht te plakken. Stevig plakband.
Marek van der Jagt, Gstaad 95-98, 2002

De postbode moet in haar appartement aan Zand 30 in Brasschaat geregeld pakjes afleveren.
De Standaard, 1996

Het idee voor de postbestelling per bakfiets is afkomstig van een postbode in Hellevoetsluis.
De Standaard, 1996

Postbodes, melkboeren, busschauffeurs doorkruisen in min of meerdere mate dagelijks dezelfde wijken en kennen dus de buurt.
De Standaard, 1996