Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

peloton

betekenis & definitie

Het begrip peloton heeft 8 verschillende betekenissen:

1) legereenheid.
militaire eenheid van maximaal vijftig man, die geleid wordt door een officier en die zelf weer verdeeld is in kleinere groepen die aangevoerd worden door een onderofficier; kleine legereenheid die deel uitmaakt van een batterij, brigade, compagnie of eskadron.

2) politie-eenheid.
mobiele politie-eenheid die vooral wordt ingezet om de orde te handhaven bij rellen, demonstraties en bijvoorbeeld voetbalwedstrijden.
In Nederland in toepassing op de mobiele eenheid (ME), de oproerpolitie, en in België op de Algemene Reserve (tot 2004), het interventiekorps of de interventie-eenheid.

3) brandweereenheid.
zelfstandige eenheid binnen het brandweerkorps die vooral bij grote branden ingezet wordt, waarbij gebruikgemaakt wordt van vier blusvoertuigen.
Mogelijk ook als verkorting van brandweerpeloton te beschouwen.

4) groep bij de majorette.
groep bij de majorette (en twirl), bestaande uit minirettes (jonge, nog onervaren meisjes) en majorettes (oudere, gevorderde meisjes).

5) geheel van deelnemende sportlieden.
geheel van deelnemers aan een eendaagse sportwedstrijd, een meerdaagse sportwedstrijd of een reeks sportwedstrijden, vooral toegepast op wielrenners en marathonschaatsers, maar ook op andere sporters, zoals hardlopers, triatleten, skeeleraars, autocoureurs, ruiters e.d.; deelnemersveld van een sportwedstrijd, vooral van een wielerwedstrijd of een schaatsmarathon; geheel van deelnemende sportlieden.
In tegenstelling tot de betekenis 5.0 gaat het hierbij om de daadwerkelijke deelname aan een sportwedstrijd of sporttoernooi en niet om het geheel van sportlieden dat actief is en zou kunnen deelnemen aan een sportwedstrijd of sporttoernooi.

6) geheel van actieve sportlieden.
geheel van op een bepaalde moment actieve sportlieden of sportploegen in een tak van sport, vooral toegepast op wielrenners en marathonschaatsers, maar bijvoorbeeld ook op autocoureurs en snookerspelers; alle wielrenners, wielerploegen enz. tezamen die op enig moment actief zijn.
In tegenstelling tot de betekenis 4.0 gaat het hierbij niet om de daadwerkelijke deelname aan een sportwedstrijd of sporttoernooi, maar om het geheel van sportlieden dat actief is en zou kunnen deelnemen aan een sportwedstrijd of sporttoernooi.

7) grote groep bijeenblijvende sportlieden.
grote groep sportlieden die tijdens een sportwedstrijd bijeenblijft, hetzij de grootste groep die voorafgegaan wordt door een of meer koplopers en vaak ook gevolgd wordt door een of meer afvallers, hetzij een van meer grote groepen, vooral in toepassing op wielrenners, marathonschaatsers en hardlopers, maar ook op andere sporters, zoals skeeleraars, autocoureurs e.d.; grote of grootste groep bijeenblijvende wielrenners, marathonschaatsers, hardlopers e.d..

8) (figuurlijk) zeer grote groep; drom; menigte.
(figuurlijk) zeer grote groep min of meer gelijkaardige personen, dieren of zaken; groot aantal; drom; troep; massa; menigte.