Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

panter

betekenis & definitie

luipaard.

zoogdier met een katachtig voorkomen, een groot, gespierd lichaam en een vacht die kan variëren over wit, zwart en geelbruin met zwarte vlekken, dat leeft van de jacht op andere, vaak grotere zoogdieren, en dat voorkomt in Afrika en Azië; luipaard.
Panter wordt vaak in het bijzonder gebruikt voor de Aziatische luipaard of voor luipaarden met een zwarte huid. In het gewone taalgebruik wordt er vaak een onderscheid gemaakt tussen luipaarden en panters, hoewel dat geen dierkundige grond heeft.

Voorbeelden:
Ik zei dat ik na mijn studies naar Europa zou terugkeren, dat ik Europa nodig had zoals de antilopen hun snelheid, de panter zijn lenigheid, de vos zijn sluwheid, een bekentenis die op dat ogenblik voor niks nodig was. 'Europa?', vroeg Najibs vader, en hij, de hardnekkigste hoorndrager van heel Dar-al-islam, hij die Europa zogezegd in de vezels had, hij trok bij het uitspreken van dat woord een gezicht alsof hij de pest, de tyfus en de cholera tegelijk op zich zag afkomen.
Paul Koeck, De stoelendans, 1983

Ferus. Met deze naam duidde hij de sinds de veertiende eeuw regelmatig in de wildernis ontdekte kinderen aan waarvan men veronderstelde dat ze door wolven, beren, panters, luipaarden of andere diersoorten waren grootgebracht.
Maarten 't Hart, Ongewenste zeereis, 1979

Panters en poema's lopen urenlang hetzelfde rondje en bruine beren hebben de gewoonte van hun witte broeders aangenomen: ze ijsberen.
NRC, 1994

< >