iemand die mislukt is.
iemand die, vooral in maatschappelijk opzicht of op school, mislukt is; ook: iemand die voor het ongeluk geboren is en bij wie alles mislukt; loser.
Ook als scheldwoord gebruikt.
Voorbeelden:
Trouwens, wat betekent dat, slagen in het leven? Ik hou van mensen die aan zichzelf twijfelen. Een mislukkeling is iemand die lijdt, twijfelt, veel nadenkt, op een interessante manier omgaat met de woorden, met de taal. Iemand die op een genuanceerde en ambivalente manier omgaat met de anderen.
De Standaard, 1996
Men is maar weinig van hem te weten gekomen, omdat er niet veel te weten was; de in zichzelf opgesloten zoon van een tot in het dolzinnige dominerende moeder, een mislukkeling die zich miskend voelde, rondzwierf in een vergeefse zoektocht naar vrienden en een doel, of tenminste een plaats die niet te min voor hem was.
Jan Gerhard Toonder, De dronken kanarie, 1975
'He, Francesca, jij ook nog hier? Ik heb je niet meer nodig. Ik had gehoopt dat Debby erg blij met je zou zijn, maar je deed het helemaal verkeerd. Als je het niet erg vindt, dan breng ik je ergens heen waar ze je niet kunnen vinden. Dat lijkt me voor jou het beste. Je zult er niet alleen zijn, je zult er nog veel meer mislukkelingen tegenkomen.'
Willem Zebregs, Ritueel des doods, 2001
De vrouwen hadden Maurits verteld dat ze al jong masturbeerden en nu moesten ontdekken dat minnaars hen alleen maar konden teleurstellen. Ze wisten zelf veel beter wat ze aangenaam vonden dan ze de onhandige, hardhandige vingers van weer zo'n mislukkeling ooit konden leren en bovendien: hun erotische fantasieën brachten een orgasme dichter bij dan de naakte werkelijkheid vermocht.
Désanne van Brederode, Mensen met een hobby, 2001