Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

meeuw

betekenis & definitie

middelgrote zeevogel.

middelgrote zeevogel die tot de steltloperachtigen behoort en zwemvliezen tussen de tenen heeft en, afhankelijk van de soort, een meestal grijs, wit en zwart verenkleed en een stevige, aan het uiteinde licht neerwaarts gebogen snavel.

Voorbeelden:
Meeuwen zijn een alledaags verschijnsel in de stad. Het meeste in tal is de kokmeeuw. Stormmeeuwen en zilvermeeuwen zie je al iets minder, de kleine mantelmeeuw is – zeker in het winterhalfjaar – uitgesproken schaars. Alle andere meeuwensoorten zijn in de stad nog weer veel zeldzamer.
https://almerenatuur.wordpress.com/2013/02/25/een-vreemde-eend-ehhhh-meeuw-in-de-bijt/, 25 februari 2013

We drinken onze koffie [...] en we eten er spritsen bij die ik had meegenomen voor onderweg, maar waar we in de voorjaarszon op het kalme water van de Waddenzee niet aan toe waren gekomen, druk als we waren met het observeren van de luchtacrobatiek van de meeuwen.
Karel Glastra van Loon, De passievrucht, 2000

We hebben een tijdje staan kijken naar een meeuw die een schelp probeerde open te krijgen door hem op het asfalt te laten vallen.
Karel Glastra van Loon, Lisa's adem, 2001

Ook de mosselkwekers bij Yerseke hebben een valkenier te hulp geroepen om de meeuwen van hun mosselbanken te verjagen.
NRC, 1995

Vooral meeuwen stortten zich al te graag op de zakjes met etensresten, zodat de straatkeerders voortdurend in de weer waren om de Zeedijk op te ruimen.
De Standaard, 1996

< >