Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

maillot

betekenis & definitie

onderkledingstuk uit één stuk.

onderkledingstuk uit één stuk dat bestaat uit kousen met daaraan vast een broekje, dat van een steviger stof is gemaakt dan een panty en vooral gedragen wordt om de benen warm te houden.

Voorbeelden:
'Op welk paard rijd jij eigenlijk?' vraagt Sofie. Ik staar naar haar brede dijen in de smerig geworden gele rijbroek. Om een beetje vorm te simuleren draag ik twee maillots onder de mijne en nog heb ik benen als luciferhoutjes.
Heleen Meertens, Borsten, 1999

Hij zat tegenover mij in de trein en onmiddellijk moest ik aan mijn turnpak denken uit de middelbare school. Groen, 100 procent nylon en meedogenloos. Alles zag je in dat turnpak, wat er was en wat er niet was, zweet, maandverband en nieuwe tieten. Geen spaander liet het maillot heel van je zelfvertrouwen. Het zat je zo nauw om het puberlijf dat er geen plaats meer was voor een mooi imago of een beter ik.
http://www.vacature.com/carriere/werk-leven/privacy?page=1

Voor ieder ander koudegevoelig mens - en dat schijnen overwegend vrouwen te zijn - worden temperaturen rond het vriespunt een waar obstakel als er gelezen, geschreven, gestudeerd of anderszins lang stilgezeten moet worden. Dikke lagen truien, maillots, vingerloze handschoentjes en die vreselijke moonboots zijn maar ten dele een oplossing.
NRC, 1995

Dat is een andere aftrekpost voor juryleden die vinden dat de schaatsers niet reglementair gekleed zijn. Qua kleding zijn er drie regels: mannen moeten mouwen hebben en een broek dragen en vrouwen moeten een rok(je) dragen. "Toen mannen niet langer een maillot maar verplicht een broek moesten dragen, diende iedereen zich aan met een witte broek en daaronder een string. Op de televisiebeelden leek het dan ook alsof die schaatsers enkel een string aanhadden."
De Morgen, 2002

Meest opvallende van de landsknecht, iets waardoor hij heden ten dage nog steeds voortleeft, was zijn extravagante kleding. Die was bont en gearticuleerd en doet eerder denken aan de uitdossing van feestelijke potsenmakers dan aan de leden van een huurleger. Hoewel er geen sprake was van uniformen droegen ze duidelijk te herkennen kleding, zoals een wambuis, een hemd met pofmouwen, een korte pofbroek en een maillot.
NRC, 1994