kruidenierswinkel.
winkel waar kruidenierswaren zoals suiker, koffie, rijst, zeep, tandpasta, sigaretten, kruiden en specerijen, verkocht worden; kruidenierswinkel; winkel van een kruidenier; ook: bedrijf van een kruidenier; kruideniersbedrijf.
Voorbeelden:
Ik ging een kruidenierszaak binnen en een man met een witte schort riep mij toe, bij wijze van begroeting: "Watzaltzijn?"
De Standaard, 1996
Op 22-jarige leeftijd neemt Albert Heijn sr. in 1887 in Oostzaan de kleine kruidenierszaak over van Jan Heijn Simonsz.
http://www.ah.nl/nl/AH/content/albertheijn/ditisah/informatiebladen/
Mijn moeder had al een kruidenierszaak op de Oyenseweg in Oss en mijn vader was broodbezorger. We zijn met het kruideniersvak opgegroeid.
http://www.vriendenvanhetplatteland.nl/nieuws.asp?ID=1464, 2004
Twee jongeren zullen hun overval op een kruidenierszaak in Californië wellicht niet gauw vergeten. Toen een van hen zich over de toonbank boog om de kassa leeg te halen, ging zijn vuurwapen af. De kogel kwam in het dijbeen van zijn kompaan terecht.
De Standaard, 1996
Zijn vader had een klein kruidenierszaakje in een arme wijk.
J.J. Voskuil, Het Bureau. Dl. 6: Afgang, 2000