Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

klojo

betekenis & definitie

achterlijk persoon.

iemand die men veracht om zijn afschuwelijk gedrag of extreme domheid en onhandigheid; achterlijk persoon; klootzak; domkop; kluns.

Voorbeelden:
De druk op zijn achterhoofd nam even af zodat hij naar adem kon happen, maar hij kreeg niet de kans om iets te zeggen. De agent die hem in bedwang hield, drukte hem meteen weer met zijn gezicht in het zand. De klojo deed het verdomme met opzet. Van In kreeg het niet alleen benauwd, hij werd ook woedend.
Pieter Aspe, De vijfde macht, 2002

'Uh-uh,' zei hij hijgend. Nog goed dat hij niet meer hoestte. Een paar rochels van zo'n klojo in m'n nek, daar zat niemand op te wachten. 'Tot straks!' riep ik, en ik vertrok. 'Tot straks, Fazio!' hoorde ik Mieke roepen en Vera hoorde ik roepen: 'Tot straks, vader!'
Herman Brusselmans, De droogte, 2003

Net zozeer als het voor dit land onmogelijk lijkt om nu eindelijk eens te snappen waarom Ierland zo geweldig veel goeie, mooie, melodieuze muziek produceert en Vlaanderen niet. Ik heb het al vaak gevraagd aan jonge Vlaamse rockers. Waarom ze steeds weer die klojo's uit het Anglo-Amerikaanse popimperium imiteren in plaats van zich progressief te buigen over de eigen erfenis? Een onbevattelijke vraag. Nee dus: wij brullen mee met The Pogues, wij houden van Soundgarden, wij zijn modern.
De Standaard, 1996

'Op zwaardvis gaan vissen? Doen mensen dat dan nog?' 'Weet ik veel. Blijkbaar. Ik dacht dat ze waren uitgestorven. Er zwemt daar waarschijnlijk een klojo in een duikerspak rond die een grote plastic zwaardvis aan hun haak hangt.' 'Die beesten zijn zó lelijk.'
Douglas Coupland, Alle families zijn psychotisch, 2001

< >