kleine boer.
iemand die een kleine boerderij heeft.
Voorbeelden:
Beelden van kinderen op klompen gevuld met stro die houterig en springerig over de kasseien van de hoofdstraat lopen, van hondenkarren beladen met melkbussen [...], en dan plotseling in kleur, in de hevige tinten van vroege kleurenfilms: korenvelden, waarschijnlijk eind jaren vijftig, waarop keuterboeren de aren in schoven zetten en het hooi met de hand in oppers stapelen.
Erwin Mortier, Sluitertijd, 2002
Tot zijn drieëndertigste zou mijn vader oma Lucia bijstaan op de ouderlijke boerderij. Toen begon hij op zichzelf. Een boerderij van amper tien hectaren zandgrond. Een tiental koeien, een paard, wat varkens en enkele tientallen kippen. Zo iemand noemde men een 'keuterboer'.
Karel Van Miert, Mijn jaren in Europa, 2000
Het gezinsloonmodel bleef het langst bestaan onder arbeiders op het platteland en onder kleine zelfstandigen als winkeliers en keuterboeren. Bij de laatste twee groepen bleef ook het voor of na schooltijd meewerken van kinderen nog lang noodzakelijk.
http://examenblad.kennisnet.nl/cgi-bin/as.cgi/0303000/c/start/file=/9303000/modulesf/vgu0eoteverd, 24 september 2004