Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

jachthuis

betekenis & definitie

huis voor jagers.

huis waarin men verblijft tijdens de jacht of in het jachtseizoen; huis voor jagers.

Voorbeelden:
De meeste hoge heren op jacht ging het alleen maar om het zuipen, om het feestvieren en de wijven. Overal in de bossen hadden ze comfortabele duur ingerichte jachthuizen.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983

Ze hadden traag een zéér droge, koude sherry gedronken, die ochtend. In de serrekamers van het jachthuis. Waar de graaf woonde, wegens bezuinigingen. Het kasteel werd niet bewoond. Alleen in het jachtseizoen, wanneer zijn familie uit Brussel overkwam. Om op patrijzen en kleiner wild te jagen.
Renee Van Hekken, Leven op het lemmet, 1981

De twee vleugels van het gebouw verbeelden het gewei van het hert, waarboven de 31 meter hoge toren zich verheft als het kruis in de legende. De omgeving van het jachthuis is met de fraaie vijvers, afwisselende begroeiing en goede paden een geliefd wandelgebied.
http://www.hogeveluwe.nl/index.html