zeer mager.
heel erg mager; zeer mager; broodmager.
Voorbeelden:
Mevrouw Pauwels droeg een satijnen kamerjas en grijze slippers met witte donzige pomponnetjes. Ze was graatmager en het losse vel in haar hals wiebelde bij elke beweging.
Luc Deflo, Naakte zielen, 1999
De overtalrijke, vuile, in nauwelijks meer dan lompen geklede kinderen, de vroegoude vrouwen – de één moddervet, de andere graatmager – de kromgewerkte ouden van dagen en de hopeloosheid die om hen heen hing, overtuigden mij ervan dat het voor hun stand niets uitmaakte of aan de universiteit in het Frans of in het Vlaams werd gedoceerd.
Jan Lampo, Emmeke, 2001