Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

gnoe

betekenis & definitie

Afrikaans zoogdier.

tot de familie van de antilopen behorend, eenhoevig Afrikaans zoogdier, dat schuw, vlug en wild is, in grote kudden leeft, de grootte heeft van een kleine koe en zich kenmerkt door zijn donkergrijze tot bruingrijze vacht, zijn lange manen langs de kop, zijn donkere, verticale strepen langs de nek, een zwarte staart als die van een paard en gladde, aan de basis verbrede, naar opzij en beneden gebogen horens, waarvan de punt recht omhoog staat; wildebeest.
Men onderscheidt twee soorten gnoes: de witstaartgnoe (Connochaetes gnou) en de blauwe gnoe (Connochaetes taurinus).

Voorbeelden:
Een alleseter houdt van afwisseling: vandaag bietjes, morgen boontjes, niet alle dagen vis, de ene keer satésaus, de andere keer speciaal. Daarom zijn supermarkten zo groot. Voor een roofdier hoeft zoiets niet. Elke dag gnoe vindt een leeuw best, veel roofdieren zijn op één prooi gespecialiseerd.
Midas Dekkers, Poot: verhalen over de hond, 2000

De gnoes leven in het Nationale Park Serengeti in Tanzania en Kenia, één van de belangrijkste dierenreservaten ter wereld. Van die indrukwekkende trektocht is een film gemaakt voor grootbeeld-theaters zoals het IMAX-theater in Rotterdam. Op een scherm van 23 meter breed en zes verdiepingen hoog zie je de kuddes gnoes door het Afrikaanse landschap denderen. Op hun tocht komen ze veel andere dieren tegen, waarvoor ze soms erg moeten oppassen. Zebra's, gazellen, giraffes, olifanten, flamingo's en apen zijn niet gevaarlijk. Maar leeuwen, cheetahs en hyena's houden wel van een mals gnoetje op zijn tijd. Ook het oversteken van de grote Mara-rivier, die vol zit met hongerige krokodillen, is voor elke gnoe een waagstuk. Aan het eind van de tocht bereiken de gnoes het gebied waar hun jongen geboren worden.
NRC, 1995