kleine mensaap uit Azië.
mensaap uit Zuidoost-Azië die vooral boven in de bomen leeft, vrij klein van gestalte is en zeer lange armen heeft die hem toelaten om gemakkelijk van tak naar tak te slingeren.
Voorbeelden:
De gibbon beperkt zich tot rijp fruit dat hij zorgvuldig uitzoekt en keurig schilt.
Janwillem van de Wetering, De doosjesvuller en andere vondsten, 1984
De monogame gibbons daarentegen produceren heel weinig sperma. Grote hoeveelheden zou een verspilling van de natuur zijn, want het sperma van de levensgezel is toch het enige dat in het hondstrouwe wijfje terecht komt. De chimpansees die dan weer minder promiscu zijn dan de bonobo’s maar toch ook niet zo monogaam als de gibbons, zitten in de middenmoot. En daar situeert de mens zich eveneens.
http://www.imediair.be/Artikels/ArtikelDetail_NL.asp?ArticleID=2776, 2001
Zingen is voor de gibbons een ritueel waar niet min over gedacht mag worden en dat ook maar niet zo maar ergens mag gebeuren. De gibbon zoekt eerst een geschikt plekje uit, boven in een boom. Bevalt het uitzicht dan hurkt de aap neer, spreidt zijn armen, houdt zich goed vast en zet een eerste strofe in, die hij enige malen zachtjes herhaalt.
Janwillem van de Wetering, De doosjesvuller en andere vondsten, 1984
Een normale gibbon van het siamangtype is vijftig centimeter groot maar als hij zijn armen uitstrekt meet je één meter dertig tussen zijn vingertoppen.
Janwillem van de Wetering, De doosjesvuller en andere vondsten, 1984