Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

geelbruin

betekenis & definitie

geelachtig bruin.

met een naar geel neigende bruine kleur; een naar geel neigende bruine kleur hebbend.

Voorbeelden:
Na de belichting heeft het beeld diepbruine toonwaarden die na het fixeerbad geelbruin zijn.
http://members.chello.be/cr25588/pH7/texte/Ncr/1a.html

Hij keek naar het dorp dat vijfhonderd meter verder als een wrat op de berg gegroeid leek te zijn, een beetje donkerder van kleur dan de geelbruine rotsen die door de zon tot pulver verschroeid waren.
Paul Koeck, Na de siësta, 2001

De geelborst capucijnapen hebben hun naam te danken aan de duidelijke geel tot geelbruine kleur van hun vacht, vooral op hun borst en schouders.
http://www.apenheul.nl/

Als ze een trek van haar sigaret neemt, valt zijn blik op de geelbruine nicotinevlekjes die haar wijs- en middelvinger ontsieren.
Manon Uphoff, Alle verhalen, 2003

Een schooltas, fonkelnieuw. Amper uit het inpakpapier. Een ongehoorde aderlating voor het gezinsbudget [...]. Fascinerend prachtig was hij, geelbruin, eerder geel dan bruin, met een stijfopstaand deelstuk binnenin, met twee gespen aan de sluitklep en een breed stevig handvat.
Greta Seghers, Het blauwe meisje en de andere kleuren van de verschrikking, 1983

Een echte jonge aardappel met een gladde schil nog, geelbruin, goud bijna.
NRC, 1995

De gevel was opgetrokken uit gladde baksteen in verschillende tinten geelbruin.
Porter Shreve, De necrologieschrijver, 2001

< >