set van voorwerpen om te kunnen eten.
set van voorwerpen die nodig is om te kunnen eten; gezamenlijke benodigdheden voor het nuttigen van de maaltijd.
Voorbeelden:
Moeder loopt met de stofdoek rond en schikt het eetgerei in de kast. De kopjes en de borden blinken zoals voordien.
Michel Dedain, De handschoen, 1998
Indertijd kende ik een charmante familie die er een eer in stelde, al haar eetgerei uit hotels bij elkaar te roven. De maaltijd lag op een bord van Américain, je sneedt met een Hiltonmes, je prikte met een Beau Rivagevork, je servet was van De Nederlanden, het koffiekopje uit Hotel Sofia en het lepeltje weer van de KLM.
NRC, 1994
Winkels in 'tafelcultuur' hebben behalve eetgerei ook damasten servetten en kleden in huis, iets waarvoor je tot voor kort de adressen moest wéten.
NRC, 1995